
18 november 1965
De Kerk heeft tot taak om, door de verbreking van het rijk van Christus over de gehele aarde tot verheerlijking van God de Vader, alle mensen deelachtig te maken aan de heilbrengende verlossing Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de Katholieke Missie, Rerum Ecclesiae (28 feb 1926), 65 en door hen heel de wereld daadwerkelijk op Christus te oriënteren. Alle activiteit van het Mystieke Lichaam, die op dit doel is gericht, heet apostolaat, en de Kerk oefent dit uit door al haar leden, zij het op verschillende wijzen; de roeping tot het christendom immers is van nature ook een roeping tot het apostolaat. Gelijk er in een levend lichaam geen enkel lidmaat is, dat zich louter passief houdt, maar ieder lidmaat deelt niet alleen in het leven van het lichaam, maar ook in zijn werkzaamheid, zo is het ook in het lichaam van Christus, de kerk, waar heel het lichaam "door de werking die ieder deel is toegemeten, de lichaamsgroei voltrekt" (Ef. 4, 16) Ja, in dit lichaam zijn de ledematen zo sterk samengevoegd en samengehouden Vgl. Ef. 4, 16 , dat een lid, hetwelk niet actief bijdraagt tot de groei van het lichaam volgens zijn eigen functie, als nutteloos moet worden beschouwd zowel voor de Kerk als voor zichzelf. Er is in de Kerk verscheidenheid van bedieningen, maar slechts één zending. De apostelen en hun opvolgers hebben van Christus de opdracht ontvangen om te onderwijzen, te heiligen en te besturen in zijn naam en met zijn gezag. Maar de leken, die deelachtig zijn aan Christus' priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt, hebben in de zending van het gehele volk Gods hun eigen taak te vervullen voor de Kerk en voor de wereld. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 31 Zij oefenen in feite het apostolaat uit door hun werk voor de evangelisatie en de heiliging van de mensen en door de orde van het tijdelijke te doordringen en te vervolmaken met de geest van de Evangelie, zodat hun activiteit op dit gebied een duidelijk getuigenis is van Christus en ten dienste staat van het heil van de mensen. Omdat het typisch eigene van de leken is, midden in de wereld te leven en te midden van de wereldse aangelegenheden, worden juist zij door God geroepen om met een vurige christelijke geest als een zuurdeeg hun apostolaat in de wereld uit te oefenen.
De leken ontlenen de plicht en het recht van apostolaat aan hun eenheid zelf met Christus, het Hoofd. Want, omdat zij door het Doopsel zijn ingelijfd in het mystieke lichaam van Christus, en in het Vormsel worden zij door de Heer zelf bestemd voor het apostolaat. Zij worden gewijd tot een koninklijk priesterschap en een heilig volk Vgl. 1 Pt. 2, 4-10 om zo al hun werken te maken tot geestelijke offers en overal ter wereld getuigenis af te leggen voor Christus. In de sacramenten, vooral in de Eucharistie, wordt de liefde geschonken en versterkt, die de ziel is van heel het apostolaat. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 33.10
Het apostolaat wordt uitgeoefend in het geloof, de hoop en de liefde, deugden, die de Heilige Geest uitstort in de harten van alle leden der kerk. Ja, het gebod van de liefde, het grootste gebod van de Heer, dringt alle gelovigen ertoe, de glorie van God te bevorderen door de komst van zijn rijk te verwezenlijken en te zorgen, dat alle mensen het eeuwig leven verwerven, doordat zij de enige ware God leren kennen en Hem, die Hij gezonden heeft, Jezus Christus Vgl. Joh. 17, 3 .
Alle christenen hebben dus de edele taak, zich er voor in te zetten, dat de goddelijke heilsboodschap door alle mensen over de gehele wereld wordt gekend en aanvaard.
Voor de uitoefening van dit apostolaat schenkt de Heilige Geest, die de heiligen van het volk Gods tot stand brengt door het heilig dienstwerk en de sacramenten, bovendien de gelovigen bijzondere gaven Vgl. 1 Kor. 12, 7
, die "Hij aan iedereen uitdeelt, zoals Hij het wil" (1 Kor. 12, 11), opdat "allen, elkaar dienend met de gaven, zoals ieder die heeft ontvangen", ook zelf, als "goede beheerders van Gods veelsoortige genade" (1 Pt. 4, 10), mogen bijdragen tot de opbouw van het gehele lichaam in de liefde Vgl. Ef. 4, 16
. Door het ontvangen van deze gaven, ook de meer eenvoudige, krijgt ieder gelovige het recht en plicht, deze te besteden, in de Kerk en in de wereld, tot welzijn van de mensen en tot opbouw van de Kerk. Zij moeten dit doen met de vrijheid van de Heilige Geest, die "waait waar Hij wil" (Joh. 3, 8), en tegelijk in gemeenschap met hun broeders in Christus, vooral met hun herders, die hebben te oordelen over de echtheid en het goede gebruik van deze gaven, niet om de Geest uit te blussen, maar om alles te keuren, op zijn waarde te schatten en het goede te behouden. Vgl. 1 Tess. 5, 12.19.21
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12
Uit het feit dat Christus, gezonden door de Vader, de bron en oorsprong is van heel het apostolaat van de Kerk, volgt, dat de vruchtbaarheid van het apostolaat van de leken afhangt van hun levensverbondenheid met Christus, volgens het woord van de heer: "Wie in Mij blijft, terwijl Ik blijf in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets" (Joh. 15, 5). Dit leven van innerlijke verbondenheid met Christus wordt in de Kerk gevoed door geestelijke hulpmiddelen, die aan alle gelovigen ter beschikking staan, vooral door de actieve deelname aan de heilige liturgie. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 11 De leken moeten deze middelen zó gebruiken, dat zij bij het correct vervullen van hun wereldlijke taken in het gewone leven, de verbondenheid met Christus niet losmaken van hun leven, maar door het verrichten van hun werkzaamheden volgens de wil van God juist groeien in die verbondenheid. Op deze wijze moeten de leken met elan en blijmoedigheid vooruitgaan in de heiligheid en daarbij de moeilijkheden met verstand en geduld trachten te boven te komen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 32.40-41 Noch de zorgen voor het gezin noch andere tijdelijke aangelegenheden morgen staan buiten de sfeer van hun geestelijk leven, volgens het woord van de Apostel: "Al wat gij doet in woord of wek, doet alles in de naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem" (Kol. 3, 17).
Zulk een leven vraagt een voortdurende beoefening van geloof, hoop en liefde.
Slechts door het licht van het geloof en door de overweging van het woord Gods kan men altijd en overal God ontdekken, door wie "wij het leven hebben, ons bewegen en zijn" (Hand. 17, 28), kan men in alles wat gebeurt, Gods wil zoeken, Christus zien in alle mensen, hetzij zij ons na staan of vreemd voor ons zijn, kan men een juist oordeel vormen over de ware betekenis en de waarde die de tijdelijke dingen hebben op zichzelf en met betrekking tot het einddoel van de mens.
Wie dit geloof bezitten, leven in de hoop op de openbaring van de kinderen van Gods, gedachtig het kruis en de verrijzenis van de Heer.
Op de Pelgrimstocht van dit leven zijn zij met Christus verborgen in God en vrij van de slavernij van de rijkdom. Zij richten zich op de eeuwige goederen en wijden zich edelmoedig met al hun krachten aan de uitbreiding van het koninklijk Gods en aan hun taak, de orde van het tijdelijke te bezielen en te vervolmaken met de christelijke geest. Bij de moeilijkheden van dit leven putten zij kracht in de hoop en in de overtuiging, dat "het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, waarvan ons de openbaring te wachten staat" (Rom. 8, 18).
Gedreven door de liefde, die uit God is, doen zij goed aan allen, vooral aan de geloofsgenoten Vgl. Gal. 6, 10 , waarbij zij "alle boosheid en alle bedrog afleggen en zich onthouden van alle veinzerij, afgunst en kwaad spreken" (1 Petr. 2, 1); zo brengen zij de mensen tot Christus. De liefde van god, die "in ons hart is uitgestort door de Heilige Geest, die ons werd geschonken" (Rom. 5, 5), stelt de leken in staat, de geest van de zaligsprekingen werkelijk tot uitdrukking te brengen in hun leven. Jezus volgend in zijn armoede laten zij zich niet neerdrukken door gebrek en worden zij niet trots bij overvloed. Christus navolgend in zijn nederigheid zoeken zij geen ijdele roem Vgl. Gal. 5, 26 , maar trachten zij meer aan God te behagen dan aan de mensen. Steeds zijn zij bereid alles te verlaten omwille van Christus Vgl. Lc. 14, 26 en vervolging te verduren om de gerechtigheid Vgl. Mt. 5, 10 , met het woord van de Heer voor ogen: "wie mijn volgeling wil, moet mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen" (Mt. 16, 24). In onderlinge christelijke vriendschap komen zij elkaar in iedere nood te hulp.
Deze spiritualiteit van de leken moet een bijzonder stempel krijgen vanuit hun leven in huwelijk en gezin, in celibaat of weduwstaat, vanuit ziekte, beroepsarbeid en sociale activiteit. Laten zij dus de hun geschonken kwaliteiten en gaven, die op deze omstandigheden zijn berekend, voortdurend ontwikkelen en de persoonlijke gaven benutten, die zij van de Heilige Geest hebben ontvangen.
Bovendien zullen de leken, die op de grond van hun speciale roeping zich hebben aangesloten bij een door de Kerk goedkeurende vereniging of instituut, er eerlijk naar streven zich ook de bijzondere spiritualiteit van dergelijke instituten eigen te maken. Zij moeten ook grote waarde hechten aan beroepsbekwaamheid, familiegeest, burgerzin en alle maatschappelijke deugden, zoals rechtschapenheid, zin voor rechtvaardigheid, oprechtheid, voorkomendheid, moed, allemaal deugden, zonder welke zelfs geen echte christelijke leven mogelijk is.
Het volmaakt model van zulk een geestelijk en apostolisch leven is de heilige maagd Maria, de koningin der apostelen. Zij leidde weliswaar op aarde een leven gelijk alle anderen, gevuld met zorgen voor het gezin en met arbeid, maar toch bleef zij altijd verenigd met haar zoon en nam zij op unieke wijze deel aan het werk van de Verlosser. En nu zij in de hemel is opgenomen, "draagt zij met haar moederlijke liefde zorg voor de broeders van haar Zoon, die nog op aardse pelgrimstocht zijn te midden van gevaren en lijden, totdat zij binnentreden in het gelukkige vaderland". Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 62.65 Allen moeten haar met godsvrucht vereren en hun leven en apostolaat aan haar moederlijke zorg toevertrouwen.
Wil het apostolaat zijn volle uitwerking kunnen hebben, dan moet er een veelzijdige en algehele vorming aan voorafgaan, en dit niet alleen met het oog op de steeds groeiende geestelijke en doctrinaire vooruitgang van de leek zelf, maar ook vanwege de gevarieerdheid van omstandigheden, personen en taken, waarop zijn activiteit moet zijn afgestemd. Deze vorming tot het apostolaat moet steunen op de beginselen, die door dit heilig Concilie elders zijn uitgesproken en vastgelegd. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12. Hoofdstuk 2 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 30. Hoofdstuk 4 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 39. Hoofdstuk 5 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 4.6.7.12 Alinea 4 Naast de vorming, die ieder Christen moet hebben, wordt, gezien de verscheidenheid van personen en omstandigheden, voor vele vormen van apostolaat ook nog een specifieke en bijzondere vorming vereist.