Ten slotte moet bij de loonbepaling gerekend worden met het algemeen economisch welzijn. Van hoeveel belang het is voor dit algemeen welzijn, dat de arbeiders en het overige personeel een zeker deel van het loon, dat namelijk wat overblijft na de noodzakelijke uitgaven, besparen en zo geleidelijk tot een bescheiden vermogen komen, hebben wij boven reeds uiteengezet. Maar iets anders, dat bijna even gewichtig en in onze tijd al heel actueel is, mogen wij niet over het hoofd zien, namelijk dat hun, die kunnen en willen werken, ook de gelegenheid daartoe geboden worde. Maar dit wordt in niet geringe mate beïnvloed door de loonstandaard: binnen normale grenzen gehouden, kan er een gunstige invloed van uitgaan, maar evenzeer kan hij belemmerend werken, wanneer die grenzen worden overschreden. Het is immers algemeen bekend, dat zowel te lage als te hoge lonen werkloosheid veroorzaakt hebben. Deze ramp, die wij vooral tijdens ons pausschap onafgebroken zien voortduren, en waarvan duizenden het slachtoffer geworden zijn, heeft de arbeiders gestort in maatschappelijke nood en morele gevaren, zij heeft de welvaart der staten te gronde gericht, en de openbare orde, de vrede en de rust over de gehele wereld in gevaar gebracht. Het is dan ook in strijd met de sociale rechtvaardigheid, wanneer, om persoonlijk voordeel en met verwaarlozing van het algemeen belang, de lonen te laag worden neergedrukt of te hoog worden opgevoerd: en dezelfde rechtvaardigheid vordert, dat in overleg en eensgezindheid de salarissen, zo veel mogelijk, geregeld worden op zulk een wijze, dat een zo groot mogelijk aantal arbeiders werk kan vinden, en een behoorlijk loon verdienen, om in hun levensonderhoud te voorzien.
