Al deze zegenrijke uitwerkingen van de encycliek van Leo XIII, die wij, eerbiedwaardige broeders en geliefde zonen, eerder vluchtig dan in de brede vermeld hebben, zijn zo talrijk en zó groot, dat daaruit duidelijk blijkt, dat door dat onsterfelijke document niet een utopie, hoe schoon dan ook, werd gegeven van een maatschappelijke samenleving; maar veeleer, dat onze voorganger uit het Evangelie, dus uit de altijd levende en levenwekkende bron, de leerstellingen geput heeft, waardoor die verderfelijke strijd, die het mensdom innerlijk verscheurt, zo niet terstond bijgelegd, dan toch sterk gematigd kan worden. En dat een deel van dit goede zaad, veertig jaar geleden zo rijkelijk gezaaid, in goede aarde gevallen is, dat getuigen de heerlijke vruchten, die de Kerk van Christus en het hele mensdom, door Gods genade, daaruit tot hun heil geoogst hebben. En zonder overdrijving kan men zeggen, dat de encycliek van Leo XIII door een langdurige praktijk bewezen heeft, de Magna charta te zijn, waarop heel de christelijke sociale actie moet zijn gegrondvest. Wie echter dit pauselijk schrijven en de herdenking er van minachten, die lasteren, wat zij niet kennen, of zij begrijpen niets van hetgeen zij slechts gebrekkig kennen, ofwel als zij het begrijpen, geven zij openlijk blijk van onrechtvaardigheid en ondank.
