Paus Franciscus - 19 oktober 2016
Dierbare broeders en zusters, goedendag!
Een van de gevolgen van de zogenaamde ‘welvaart’ is dat mensen zich in zichzelf opsluiten en zo ongevoelig worden voor de noden van anderen. Men doet alles om die te ontlopen door vluchtige levensstijlen te bevorderen die na enkele jaren verdwijnen alsof het leven een mode is die men volgt en die elk seizoen verandert. En dat is niet zo. De werkelijkheid moet men aanvaarden en tegemoet treden zoals ze is en vaak doet ze ons dringende noodsituaties ervaren. Dat is de reden waarom bij de werken van barmhartigheid verwezen wordt naar honger en dorst: de hongerigen spijzen – en ze zijn met velen vandaag - en de dorstigen laven. Vaak berichten de media over volkeren die lijden onder het gemis van eten en water, met grote gevolgen vooral voor de kinderen.
Door bepaalde berichten en vooral door bepaalde beelden wordt de publieke opinie geraakt en starten keer op keer hulpcampagnes om de solidariteit te stimuleren. De giften zijn gul en zo kan men bijdragen om de nood van velen te verlichten. Deze vorm van naastenliefde is belangrijk, maar wellicht raakt zij ons niet rechtstreeks. Wanneer we daarentegen op straat een noodlijdende mens ontmoeten of een arme komt aan onze deur aankloppen dan is dat iets heel anders, omdat ik niet meer te maken heb met een beeld, maar ik word als mens rechtstreeks aangesproken. Er is geen afstand meer tussen hem / haar en mij en ik voel mij aangesproken. Armoede in abstracto spreekt ons niet aan, ze doet ons nadenken, ze doet ons klagen; maar wanneer we de armoede ontmoeten in het lichaam van een man, een vrouw, een kind, dan worden we aangesproken! Vandaar onze gewoonte om de behoeftigen te ontvluchten, hen niet naderbij te komen door de werkelijkheid van de armen aan te passen aan de gangbare mode om ons ervan te verwijderen. Wanneer een arme mijn pad kruist, is er geen afstand tussen de arme en mezelf. Wat is, in die gevallen, mijn reactie? Kijk ik weg en ga verder? Of blijf ik staan om te praten en om belangstelling te tonen voor zijn toestand? En als je dit doet zal er zeker iemand zijn die zegt: “Je bent gek want je praat met een arme”. Stel ik mij de vraag of ik die mens kan opnemen of tracht ik zo snel mogelijk weg te komen? Of misschien vraagt die mens alleen het hoogst noodzakelijke: iets te eten en te drinken. Denken we even na: hoe vaak bidden we het Onze Vader, en toch besteden we weinig aandacht aan deze woorden: “Geef ons heden ons dagelijks brood”.
In de Bijbel staat een psalm die van God zegt: “Hij geeft voedsel aan alles wat leeft” (Ps. 136, 25). De ervaring van de honger is hard. Wie oorlog of hongersnood heeft meegemaakt, weet wat het betekent. En toch doet zich deze ervaring elke dag voor en bestaat ze naast overvloed en verkwisting. De woorden van de apostel Jakobus zijn nog altijd actueel: “Broeders en zusters, wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien? Kan zo’n geloof hem soms redden? Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft en niets om te eten, en iemand van u zou hun zeggen: ‘Ga in vrede, houd u warm en eet maar goed’, zonder hun te geven wat ze nodig hebben, wat heeft dat voor zin? Zo is ook het geloof, op zichzelf genomen, als het zich niet uit in daden, dood” (Jak. 2, 14-17) omdat het niet in staat is daden te stellen, de naastenliefde te beoefenen, lief te hebben. Er is altijd iemand die honger en dorst heeft en mij nodig heeft. Ik kan niet delegeren. Die arme heeft mij nodig, heeft nood aan mijn hulp, aan mijn woord, aan mijn inzet. Allen zijn we betrokken.
Dat is ook de lering van die bladzijde uit het Evangelie waar Jezus, bij het zien van de vele mensen die Hem al uren volgden, aan zijn leerlingen vraagt: “Waar zullen we brood halen om al die mensen te eten te geven?” (Joh. 6, 5). En de leerlingen antwoorden: “Dat is onmogelijk, het is beter dat U ze wegzendt...” Maar Jezus zegt hen: “Neen. Geeft gijzelf hen te eten”. Vgl. Mc. 14, 16 Hij laat de weinige broden en vissen brengen, zegent ze, breekt ze en laat ze aan allen uitdelen. Dat is een belangrijke les voor ons. Het zegt ons dat, als we het weinige dat we hebben, aan de handen van Jezus toevertrouwen en het met vertrouwen delen, dat het dan overvloedige rijkdom wordt.
Paus Benedictus XVI zegt in de encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Caritas in Veritate
Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid
(29 juni 2009): “De hongerigen te eten geven is een ethische verplichting voor de Wereldkerk, (…). Het recht op voedsel, evenals het recht op water, speelt een belangrijke rol bij het verwerven van andere rechten (…). Daarom is het noodzakelijk dat er een solidair bewustzijn ontstaat, dat voedsel en de toegang tot water als algemene rechten van alle mensen beschouwt, zonder onderscheid of discriminatie.” Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid, Caritas in Veritate (29 juni 2009), 27 Vergeten we het woord van Jezus niet: “Ik ben het brood des levens” (Joh. 6, 35) en “Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij “ (Joh. 7, 37). Deze woorden zijn voor ons, gelovigen, een uitdaging, de uitdaging om te erkennen dat onze relatie met God – God die in Jezus zijn gelaat van barmhartigheid heeft geopenbaard - bestaat door aan de hongeringen eten te geven en aan dorstigen te drinken te geven.