H. Paus Johannes Paulus II - 17 november 1980
U weet, dat decennia van mijn leven zijn getekend door ervaringen met de uitdagingen aan het christendom door atheïsme en ongeloof. Des te duidelijker staat mij voor ogen, wat ons gemeenschappelijk belijden van Jezus Christus, zijn woord en werk betekent in deze wereld, en hoe wij door het gebod van dit ogenblik worden gedrongen tot het overwinnen van de verschillen die onze kerken nog steeds verdeeld houden en tot het getuigenis van onze groeiende eenheid. Jezus Christus is ons aller heil. Hij is de ene middelaar. 'Hem heeft God voor wie gelooft aangewezen als zoenoffer door zijn bloed' (Rom. 3, 25). Door hem hebben wij 'vrede met God' (Rom. 5, 1) en onder elkaar. Door de Heilige Geest worden wij zijn broeders en zusters, waarachtig en waarlijk kinderen van God. 'Maar als wij kinderen zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God, tezamen met Christus' (Rom. 8, 17). Dat wij dit met elkaar geloven en belijden is bij de bezinning op de Confessio Augustana en in talrijke contacten opnieuw tot bewustzijn gekomen. De Duitse bisschoppen hebben in hun herderlijke verklaring 'Duitsland
Dein Reich komme (20 januari 1980)' (20.1.80) daarvan getuigenis afgelegd. Zij hebben de katholieke gelovigen gezegd: 'Laten wij ons verheugen, dat wij niet slechts een partiële consensus over enkele waarheden kunnen ontdekken, maar een overeenstemming over centrale geloofswaarheden. Dat geeft ons aanleiding op eenheid te hopen ook op die gebieden van ons geloof en leven, waarop wij tot op dit moment nog zijn gescheiden.'