Gerhard Ludwig Kard. Müller, prefect - 15 augustus 2016
Wanneer, om legitieme beweegredenen, voor crematie van het lichaam wordt gekozen, moet de as van de gelovigen te rusten worden gelegd in een gewijde plaats, dat wil zeggen, op een begraafplaats of, in bepaalde gevallen, in een kerk of een gebied dat is gereserveerd voor dit doel, en dus door het bevoegde kerkelijk gezag is gewijd.
Vanaf de vroegste tijden hadden Christenen het verlangen om overleden gelovigen tot object van de gebeden en gedachtenis van de christelijke gemeenschap te maken. Hun graven zijn plaatsen van gebed, herinnering en bezinning geworden. De overleden gelovigen blijven deel uitmaken van de Kerk die gelooft “in de gemeenschap van alle christengelovigen, van hen die nog pelgrims zijn op deze aarde, van hen die overleden zijn en gelouterd worden, van hen die de hemelse gelukzaligheid genieten, allen tezamen vormen zij één Kerk”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 962
Het bewaren van de as van de overledenen in een gewijde plaats zorgt ervoor dat ze niet worden uitgesloten van de gebeden en de gedachtenis van hun familie of van de christelijke gemeenschap. Het voorkomt dat de overleden gelovigen worden vergeten of dat voor hun overblijfselen een gebrek aan respect wordt getoond, wat uiteindelijk mogelijk is, vooral wanneer de eerstvolgende generatie ook heengegaan is. Het voorkomt ook eventuele ongepaste of bijgelovige praktijken.