Gerhard Ludwig Kard. Müller, prefect - 15 augustus 2016
Om te verrijzen met Christus, moeten wij sterven met Christus: we moeten “verhuizen uit dit lichaam en onze intrek nemen bij de Heer” (2 Kor. 5, 8). Met de Instructie Heilig Officie
Piam et constantem
Over de crematie
(5 juli 1963) van 5 juli 1963 stelde het toenmalige Heilig Officie vast dat “alle noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen om de gewoonte van het eerbiedig begraven van de overleden gelovigen te bewaren”, hieraan echter toevoegend dat crematie niet “in zichzelf tegen de christelijke religie ingaat” en dat de sacramenten en begrafenisriten niet langer moeten worden ontzegd aan degenen die hebben verzocht te worden gecremeerd, onder de voorwaarde dat deze keuze niet gemaakt is vanwege “een ontkenning van Christelijke dogma’s, de vijandigheid van een geheim genootschap, of haat tegen het Katholieke geloof en de Kerk.” Heilig Officie, Over de crematie, Piam et constantem (5 juli 1963). AAS 56 (1964), 822-823 Later werd deze verandering opgenomen in het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) en de Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991).
In de tussenliggende jaren is de gewoonte om te cremeren opmerkelijk toegenomen in veel landen, maar tegelijkertijd zijn ook nieuwe ideeën, die strijdig zijn met het geloof van de Kerk, algemeen verspreid geraakt. Na raadpleging van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline van de Sacramenten, de Pauselijke Raad voor de Interpretatie van Wetsteksten en vele Bisschoppenconferenties en synodes van de Oosterse Kerken, heeft de Congregatie voor de Geloofsleer het raadzaam geacht een nieuwe Instructie te publiceren, met de bedoeling de leerstellige en pastorale redenen voor de voorkeur voor de begrafenis van het stoffelijk overschot van de gelovigen te onderstrepen en normen uiteen te zetten met betrekking tot het bewaren van de as in geval van crematie.
De verrijzenis van Jezus is de hoogste waarheid van het christelijk geloof, die vanaf het allereerste begin van het christendom is verkondigd als een essentieel onderdeel van het Paasmysterie: “In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften, en dat Hij begraven is, en dat Hij is opgestaan op de derde dag, volgens de Schriften; en dat Hij is verschenen aan Kefas en daarna aan de twaalf” (1 Kor. 15, 3-4).
Door zijn dood en verrijzenis heeft Christus ons bevrijd van de zonde en ons toegang tot nieuw leven gegeven, “opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden” (Rom. 6, 4). Bovendien is de verrezen Christus beginsel en bron van onze toekomstige verrijzenis: “Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn (...) Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven” (1 Kor. 15, 20-22).
Het is waar dat Christus ons zal opwekken op de laatste dag; maar het is ook waar dat, in zekere zin, wij al met Christus verrezen zijn. Inderdaad zijn we in het doopsel ondergedompeld in de dood en de verrijzenis van Christus en sacramenteel gelijkgemaakt aan Hem: “In de doop zijt gij met Hem begraven, maar ook met Hem verrezen, door uw geloof in de kracht van God, die Hem uit de doden deed opstaan” (Kol. 2, 12). Met Christus verenigd in het doopsel, nemen wij nu al echt deel aan het leven van de verrezen Christus. Vgl. Ef. 2, 6
Vanwege Christus heeft de christelijke dood een positieve betekenis. De christelijke visie op de dood is op uitnemende wijze uitgedrukt in de liturgie van de Kerk: “Gij neemt het leven, God, niet van ons af, Gij maakt het nieuw, dat geloven wij op uw woord; en als ons aardse huis – ons lichaam, afgebroken wordt, heeft Jezus al een plaats voor ons bereid in uw huis, om daar voorgoed te wonen”. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Editio typica tertio emendata 2002/2008, Missale Romanum (6 okt 2008). Prefatie van de overledenen, 1 Door de dood wordt de ziel gescheiden van het lichaam, maar in de verrijzenis zal God onvergankelijk leven geven aan ons lichaam, getransformeerd door de hereniging met onze ziel. Ook in onze eigen dagen is de Kerk geroepen om haar geloof in de verrijzenis te verkondigen: “Christenen vertrouwen op de verrijzenis van de doden; door dat geloof zijn wij”. Tertullianus, De Resurrectione Carnis. 1,1: CCL 2, 921
Trouw aan de oudste christelijke traditie, beveelt de Kerk met aandrang aan dat de lichamen van de overledenen worden begraven op kerkhoven of andere gewijde plaatsen. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1176. § 3 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1205 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 876. § 3 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 868
Ter nagedachtenis aan de dood, begrafenis en verrijzenis van de Heer, het mysterie dat de christelijke zin van de dood verlicht Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1681, is begraven de meest passende van alle manieren om het geloof in en de hoop op de verrijzenis van het lichaam te uiten. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2300
De Kerk, die de christen tijdens zijn aardse pelgrimstocht als een Moeder begeleidde, draagt in Christus het kind van haar genade op aan de Vader, en vertrouwt de kiem van het lichaam dat in heerlijkheid zal verrijzen hoopvol aan de aarde toe. Vgl. 1 Kor. 15, 42-44 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1683
Door de lichamen van de gelovigen te begraven bevestigt de Kerk haar geloof in de verrijzenis van het lichaam, Vgl. H. Augustinus, De cura pro mortuis gerenda. 3, 5; CSEL 41, 628 en beoogt zij de grote waardigheid van het menselijk lichaam, als een integraal onderdeel van de menselijke persoon wiens lichaam deel uitmaakt van hun identiteit, duidelijk te maken. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 14 Ze kan daarom geen houdingen vergoelijken of riten toestaan die onjuiste ideeën over de dood veronderstellen. Voorbeelden van dergelijke ideeën zijn: het beschouwen van de dood als de definitieve vernietiging van de persoon, of als het moment van eenwording met moeder natuur of het heelal, of als een fase in de cyclus van regeneratie, of als de definitieve bevrijding uit de “gevangenis” van het lichaam.
Voorts doet een begrafenis op een begraafplaats of andere gewijde plaats recht aan de eerbied en het respect die verschuldigd zijn aan de lichamen van de overleden gelovigen, die door het doopsel tempels zijn geworden van de Heilige Geest en in wie “als instrumenten en vaten de Heilige Geest zoveel goede werken heeft verricht”. H. Augustinus, De cura pro mortuis gerenda. 3, 5: CSEL 41, 627
Tobias, de rechtvaardige, werd geprezen om de verdiensten die hij in de ogen van God verworven had door de doden te begraven Vgl. Tob. 2, 9 Vgl. Tob. 12, 12 , en de Kerk beschouwt het begraven van een dode als een werk van lichamelijke barmhartigheid. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2300
Tot slot moedigt het begraven van de overleden gelovigen op begraafplaatsen of andere gewijde plaatsen de familieleden en de hele christelijke gemeenschap aan om te bidden voor de doden en hen te gedenken, terwijl het tegelijkertijd de verering van martelaren en heiligen bevordert.
Door de gewoonte om de doden op kerkhoven, in kerken of hun omgeving te begraven, heeft de christelijke traditie de relatie tussen de levenden en de doden bestendigd en heeft zij zich verzet tegen elke neiging om de gebeurtenis van de dood en de betekenis die deze voor Christenen heeft, te minimaliseren, of te degraderen naar een zuiver private levenssfeer.
In omstandigheden waarin voor crematie is gekozen vanwege hygiënische, economische of sociale overwegingen, moet deze keuze nooit de uitdrukkelijk verwoorde of redelijkerwijs te vermoeden wensen van de overleden gelovigen schenden. De Kerk brengt geen leerstellige bezwaren tegen deze praktijk in, aangezien de crematie van het lichaam van de overledene geen invloed heeft op zijn of haar ziel, en evenmin God belet om, in Zijn almacht, het lichaam van de overledene op te wekken tot nieuw leven. In zich is de crematie derhalve geen objectieve ontkenning van de christelijke leer van de onsterfelijkheid van de ziel, en evenmin van die van de verrijzenis van het lichaam. Vgl. Heilig Officie, Over de crematie, Piam et constantem (5 juli 1963). AAS 56 (1964), 822
De Kerk blijft een voorkeur houden voor de praktijk van het begraven van de lichamen van de overledenen, omdat hieruit een grotere waardering voor de overledenen blijkt. Desondanks is crematie niet verboden, “tenzij deze gekozen werd om redenen die met de christelijke leer in strijd zijn”. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1176. § 3 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 876. § 3
Wanneer er geen beweegredenen meespelen die tegen de christelijke leer ingaan, begeleidt de Kerk, na de viering van de begrafenisritus, de keuze voor crematie en verstrekt zij relevante liturgische en pastorale richtlijnen. In het bijzonder neemt zij maatregelen om een schandaal of de schijn van religieuze onverschilligheid te voorkomen.
Wanneer, om legitieme beweegredenen, voor crematie van het lichaam wordt gekozen, moet de as van de gelovigen te rusten worden gelegd in een gewijde plaats, dat wil zeggen, op een begraafplaats of, in bepaalde gevallen, in een kerk of een gebied dat is gereserveerd voor dit doel, en dus door het bevoegde kerkelijk gezag is gewijd.
Vanaf de vroegste tijden hadden Christenen het verlangen om overleden gelovigen tot object van de gebeden en gedachtenis van de christelijke gemeenschap te maken. Hun graven zijn plaatsen van gebed, herinnering en bezinning geworden. De overleden gelovigen blijven deel uitmaken van de Kerk die gelooft “in de gemeenschap van alle christengelovigen, van hen die nog pelgrims zijn op deze aarde, van hen die overleden zijn en gelouterd worden, van hen die de hemelse gelukzaligheid genieten, allen tezamen vormen zij één Kerk”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 962
Het bewaren van de as van de overledenen in een gewijde plaats zorgt ervoor dat ze niet worden uitgesloten van de gebeden en de gedachtenis van hun familie of van de christelijke gemeenschap. Het voorkomt dat de overleden gelovigen worden vergeten of dat voor hun overblijfselen een gebrek aan respect wordt getoond, wat uiteindelijk mogelijk is, vooral wanneer de eerstvolgende generatie ook heengegaan is. Het voorkomt ook eventuele ongepaste of bijgelovige praktijken.
Om bovengenoemde redenen is het bewaren van de as van overledenen in een woonhuis niet toegestaan. Alleen in ernstige en uitzonderlijke gevallen, afhankelijk van culturele omstandigheden van lokale aard, kan de plaatselijke bisschop, in overleg met de bisschoppenconferentie of de bisschoppensynode van de Oosterse Kerken, toestemming geven voor het bewaren van de as van overledenen in een woonhuis. Ook dan mag de as niet worden verdeeld onder de verschillende familieleden en moeten de omstandigheden waaronder de as wordt bewaard het verschuldigde respect tot uitdrukking brengen.
Om elke schijn van pantheïsme, naturalisme of nihilisme te vermijden, is het niet toegestaan om de as van overleden gelovigen in de lucht, op land, op zee of op enige andere wijze te verstrooien, noch om deze te bewaren in aandenkens, sieraden of andere objecten. Zulke handelwijzen kunnen niet worden gelegitimeerd door een beroep op de hygiënische, sociale of economische beweegredenen te doen die tot de keuze voor crematie hebben geleid.
Wanneer algemeen bekend is dat de overledene om redenen die in strijd zijn met het christelijk geloof om crematie en de verstrooiing van de as heeft gevraagd, moet aan die persoon een christelijke begrafenis worden geweigerd overeenkomstig de normen van de wet. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1184 Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 876. § 3
In een Audiëntie op 18 maart 2016 verleend aan de hieronder vermelde Kardinaal Prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, heeft Paus Franciscus deze Instructie, die werd aanvaard in de gewone zitting van deze Congregatie op 2 maart 2016, goedgekeurd, en haar publicatie verordend.
Te Rome, bij de Congregatie voor de Geloofsleer, 15 augustus 2016, op het hoogfeest van Maria Tenhemelopneming.
Gerhard Kard. Müller
Prefect
Luis F. Ladaria, S.I.
titulair Aartsbisschop van Thibica
Secretaris