SUMMI PONTIFICATUSOver de eenheid van de menselijke maatschappij
(Soort document: Paus Pius XII - Encycliek)
Paus Pius XII -
20 oktober 1939
HOOFDSTUK 6 - De leer der Kerk en haar wetten zijn niet in strijd met de ware humaniteit: men late de Kerk vrij en kere zich tot haar.
Inderdaad, de wetten die het leven der christenen regelen, en de voorschriften van de echte, ware humaniteit zijn niet met elkander in strijd, maar bieden elkander wederzijdse steun. Uit innige bezorgdheid voor de lijdende, door stoffelijke en geestelijke rampen diep geschokte mensheid, wensen wij daarom niets vuriger, dan dat de nood van deze tijd de nevel voor veler ogen zal uiteendrijven, opdat zij aandachtig zullen opzien naar Christus en naar de taak van Zijn Kerk en die in het ware licht zullen beschouwen. Wij hopen ook, dat alle staatshoofden aan de Kerk de weg vrij laten, om op de beginselen van gerechtigheid en vrede een nieuw tijdperk te ontwerpen en op te bouwen. Dit vredeswerk eist voorzeker, dat men aan de Kerk bij de uitoefening van de haar door God toevertrouwde taak geen hinderpalen stelt, dat men het terrein van haar werkzaamheid niet onrechtmatig beperkt, en aan haar zegenrijke invloed noch de massa noch ook vooral de jeugd onttrekt. En daarom dringen wij, als plaatsbekleder op aarde van Hem, die door de profeet de “
vredesvorst” (
Jes. 9, 6) genoemd wordt, bij de staatshoofden en bij allen, van wie de richting in het staatsbestuur op enigerlei wijze afhankelijk is er krachtig op aan en bezweren wij hen, dat de Kerk met alle vrijheid die haar toekomt de haar eigen taak van opvoeding, van verkondiging der waarheid, van inscherping der gerechtigheid, van verwarming met de goddelijke liefde van Jezus Christus voor de zielen zal kunnen vervullen.
Want als de Kerk nooit afstand kan doen van de taak, om zoveel in haar vermogen is, de goddelijke opdracht te volbrengen: “alles wat in de hemel of op aarde is in Christus te herstellen” (Ef. 1, 10) : op het ogenblik schijnt haar arbeid noodzakelijker dan ooit. De ondervinding leert ons immers, dat louter uitwendige middelen, menselijke voorzieningen en alle pogingen der politici niet in staat zijn om de verschrikkelijke rampen, waaronder de mensheid lijdt, afdoende te verhelpen.
Velen dan ook, die tot hun grote smart de menselijke pogingen om de stormen, die cultuur en beschaving bedreigen, tot bedaren te brengen en te bedwingen, schipbreuk zien lijden, richten hoopvol hun blik naar de Kerk, het bolwerk van waarheid en liefde, en naar deze Stoel van Petrus. Zij begrijpen, dat de eenheid in godsdienst en zedenleer, die in vroeger tijd zekerheid en vrede waarborgde aan de betrekkingen der volken onderling, van daaruit hersteld kan worden. Naar die eenheid zien met vurig verlangen uit zovelen, van wie het geluk van de volken afhangt, nu zij voortdurend ondervinden, hoe wankel de grond is, waarop zij voorheen zo vertrouwvol steunden. Die eenheid, waarom ontelbare scharen onzer eigen kinderen met vurige wensen en gebeden dagelijks verenigd smeken tot de “
God van vrede en liefde”
Vgl. 2 Kor. 13, 11
; die eenheid eindelijk, waarop vele edele zielen wachten, die nog van ons gescheiden zijn, maar die hongerend en dorstend naar gerechtigheid en vrede hun ogen richten naar Petrus’ Stoel en vandaar raad en licht verhopen.
Zij erkennen immers in de katholieke Kerk die onwankelbare, nu bijna twintig eeuwen lang beproefde zekerheid, waarmede zij het geloof beleed en het leven naar de christelijke wetten vormde; zij erkennen die innige eenheid van de kerkelijke hiërarchie, die verbonden met de opvolger van de prins der apostelen, het licht van de evangelische leer zo krachtig over de zielen laat stralen, het mensdom tot heiligheid van leven brengt, en ondanks haar moederlijke toegevendheid voor iedereen, toch onverschrokken stand houdt en zelfs de verschrikkelijkste folteringen, ja de marteldood trotseert, wanneer zij haar beslissend woord ‘
non licet’; het is niet geoorloofd, uit moet spreken.
© 1940, Ecclesia Docens 0113, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Vert.: F.A.J. van Nimwegen, C.ss.R.