Paus Pius XII - 20 oktober 1939
Terwijl wij, eerbiedwaardige broeders, deze regelen schrijven, bereikt ons de ontzettende tijding, dat de vreselijke oorlogsbrand, ondanks onze uiterste pogingen om hem te bezweren, helaas is uitgebroken. De pen weigert als het ware voort te gaan, als wij denken aan de talloze rampen voor hen, die tot nu toe in hun huiselijke kring een - laat het zijn bescheiden en nederige - welstand genoten. Ons vaderhart is in diepe droefheid gedompeld bij het vooruitzicht van de oogst, die groeien zal uit het duistere zaad van geweld en haat, waarvoor het zwaard reeds de bloedige voren trekt. Maar, bij het aanschouwen van het aanstormende leger van onheil en leed, en bij het bange vooruitzicht van nog erger ellenden in de toekomst, beschouwen wij het als onze plicht, de ogen en de geest van allen, die nog van goede wille zijn, met altijd sterker aandrang te wijzen naar de enige, van wie de redding van het mensdom komen kan; naar de enige, zeggen wij, wiens medelijdende en almachtige hand een einde aan deze storm kan maken; naar de enige, wiens waarheid en liefde in staat is het verstand te verlichten en het hart te ontvlammen van zovelen, die uit het woeste spel van de golven van dwalingen, en uit de wilde branding van onbeheerste zelfzucht, en uit de overstelpende vloed van allerlei geschil en strijd teruggebracht moeten worden onder Christus’ heilige heerschappij en naar Zijn geest hervormd moeten worden.