Paus Pius XII - 20 oktober 1939
Als plaatsbekleder van Hem, die in een beslissende ure, tegenover de vertegenwoordiger van het hoogste gezag in de toenmalige wereld, het verheven woord sprak: "Ik ben geboren en in de wereld gekomen juist om te getuigen voor de waarheid; alwie uit de waarheid is, luistert naar Mijn stem" (Joh.18, 37) beschouwen wij het als een eersten eis van onzen plicht tegenover ons ambt en tegenover onzen tijd „voor de waarheid te getuigen". Deze plicht, dien wij met apostolische vastberadenheid moeten volbrengen, vordert noodzakelijk een uiteenzetting en weerlegging van de dwalingen en de fouten der mensen. Dat moet zoo gebeuren, dat men ze begrijpt en inziet, en dat daardoor de mogelijkheid bestaat voor verzorging en genezing. "Gij zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden." (Joh. 8, 32)
Bij de vervulling van dezen plicht zullen wij ons niet laten beïnvloeden door menselijke en aardse overwegingen. Evenmin zullen wij ons van ons voornemen laten afbrengen door wantrouwen, tegenspraak of afwijzing. Ook niet door de vrees, dat onze actie niet, of verkeerd begrepen zal worden. Neen, bij onze ijverige en zorgzame bemoeiingen zullen wij ons laten leiden door onze vaderlijke liefde. Die liefde wekt ons op tot innige droefheid over het kwaad en de ongelukken van onze kinderen, maar tegelijk tot het aanbieden van de meest geschikte geneesmiddelen. In navolging van dat goddelijk toonbeeld van alle herders, Christus de Heer, die licht en liefde tegelijk van zich doet uitgaan, zullen wij het doen, "de waarheid bewarend in liefde". (Ef. 4, 15)