Paus Pius XII - 20 oktober 1939
Onder deze natiën mogen wij in deze eerste encycliek, die aan al de volken der wereld is gericht, met bijzondere vreugde ook Italië rekenen, Italië, dat als de vruchtbare hof is van het katholiek geloof, door de prins der apostelen geplant, en dat na het providentieel gesloten verdrag van Lateranen een ereplaats inneemt onder de staten, die officiële betrekkingen met de paus onderhouden. Als gevolg van dat verdrag is "de aan Italië weergeschonken vrede van Christus" als een blijde dageraad verschenen, als de voorbode van een rustige, broederlijke eensgezindheid in het kerkelijk en burgerlijk leven. Moge die vrede - wij bidden er God met aandrang om - altijd dagen van zonneschijn brengen. Moge hij de ziel van het Italiaanse volk, dat ons zo nabij is en dat dezelfde levenslucht geniet als wij, doordringen, vernieuwen, verwijden en met diepinnerlijke kracht versterken. Ons nederig gebed is de uiting van onze hartenwens, dat dit volk, zo dierbaar aan onze voorgangers en aan ons, in onwankelbare trouw aan zijn roemrijk godsdienstig verleden, onder de veilige bescherming van God met de dag meer en meer de waarheid moge ondervinden van de woorden van de gewijde zanger: "Gelukkig het volk, welks God de Heer is." (Ps. 144, 15)
Deze gelukvoorspellende, zowel in juridisch als in geestelijk opzicht nieuwe stand van zaken, die door dat feit - waard om voor eeuwig in onverwoestbare herinnering voort te leven - voor Italië en voorgeheel de katholieke wereld geschapen en plechtig bezegeld is, heeft in onze ogen zijn eenheidbrengende invloed nooit op grootser wijze getoond, dan op het ogenblik, waarop wij op de hoge buitenloggia van de Vaticaanse basiliek voor de eerste maal onze vaderarmen uitbreidden en omhoog hieven, en over Rome, de zetel van het pausdom, onze dierbare geboortestad, over Italië, door een verdrag met de katholieke Kerk verbonden, en over al de volken van de gehele wereld uit de volheid van ons hart onzen zegen uitspraken.