Paus Pius XII - 20 oktober 1939
Moge dus, eerbiedwaardige broeders, in deze toestand, in zulk een tijd, het a.s. feest van Christus-Koning, waarop gij deze eerste encycliek van ons zult ontvangen, voor allen een dag zijn van goddelijke genadegaven, van vernieuwing in evangelische kracht en van uitbreiding en groei voor het rijk van Christus. De vernieuwing van de toewijding aan het allerheiligst Hart van Jezus, die op die dag met grote plechtigheid en met bijzondere godsvrucht zal plaats hebben, moge de gelovigen van alle volken en natiën tezamen brengen voor het altaar van de eeuwige Koning, om Hem te aanbidden, hun eigen zonden en die van anderen uit te boeten, om voor eeuwig aan Hem en aan Zijn heilige wet van waarheid en van liefde de eed van heilige trouw te zweren. Moge op die dag een stroom van bovenaardse genade neerdalen over alle christenen, opdat het hemelse vuur, dat Christus de Heer ons is komen brengen, in hen opvlamme en naar buiten uitstrale. Die genadestroom kome ook over de lauwen, de afgematten, de ontmoedigden en verlene hun frisse, nieuwe moed en sterkte van geest. Die genade eindelijk kome ook over hen, die de goddelijke Verlosser niet kennen of tot hun ongeluk van Hem zijn afgevallen. Brede scharen van christenen, miljoenen en miljoenen, mogen op die plechtige dag de bede tot God omhoog doen stijgen: Laat "het ware licht, dat ieder mens verlicht, die in deze wereld komt" Vgl. Joh. 1, 9 , door zijn stralen hun wijzen de weg des heils, en door de genade van boven in het onrustig hart van de dwalenden het vurige verlangen wekken naar de eeuwige goederen. Laat dat verlangen hen allen brengen tot Hem, die op de bloedige troon van Zijn kruis hen met brandende dorst tot Zich roept, en ook voor hen zo vurig verlangt te worden "de weg, de waarheid en het leven." Vgl. Joh. 14, 6