
Paus Pius XII - 20 oktober 1939
Bijgevolg, als wij deze in rechte en feite bestaande eenheid van geheel het mensdom aandachtig beschouwen, dan vertonen zich de afzonderlijke mensen aan ons oog niet los van elkander als zandkorrels, maar veeleer verbonden in organische, harmonische onderlinge betrekkingen, die min of meer sterk zijn naar gelang van de verschillende tijdsomstandigheden, en die het resultaat zijn van hun natuurlijke en bovennatuurlijke aandrift en bestemming. En nu maken de volken wel vorderingen in ontwikkeling, en ontstaan er verschillen door historische omstandigheden en levensomstandigheden; maar daarom mogen zij toch de eenheid van het gezin der mensheid niet gaan verbrokkelen. Integendeel, zij moeten dat gezin verrijken door elkander mede te delen van eigen geestelijke gaven en schatten, en door het uitwisselen van goederen. Maar dit kan alleen dàn met goed gevolg plaats hebben, als een levendig gevoel van vurige liefde alle kinderen van dezelfde Vader en alle door hetzelfde goddelijke bloed verlosten in broederbond verenigd houdt.