Paus Franciscus - 12 oktober 2016
Dierbare broeders en zusters, goedendag!
Tijdens de vorige catecheses zijn we beetje bij beetje binnengetreden in het grote mysterie van de barmhartigheid van God. We hebben nagedacht over het handelen van de Vader in het Oude Testament en daarna, door middel van de evangelieverhalen, hebben we gezien hoe Jezus in woord en daad de mens geworden Barmhartigheid is. Op zijn beurt heeft Hij aan zijn leerlingen gezegd: “Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is” (Lc. 6, 36). Dat is een opdracht voor het geweten en het handelen van elke Christen. Het volstaat immers niet zelf, in het eigen leven, de barmhartigheid van God te ervaren; ieder die ze ontvangt moet er voor de anderen teken en instrument van worden. Bovendien is de barmhartigheid niet voorbehouden voor de bijzondere gelegenheden, maar ze omvat geheel ons dagelijks bestaan.
Dus, hoe kunnen wij getuigen zijn van de barmhartigheid? We denken dat het niet gaat om het leveren van grote inspanningen of bovenmenselijke daden. Neen, dat is het niet. De Heer wijst ons een veel eenvoudiger weg, bestaande uit kleine gebaren die in zijn ogen een grote waarde hebben, zodanig zelfs dat Hij ons gezegd heeft dat we op grond daarvan zullen geoordeeld worden. Inderdaad, een van de mooiste bladzijden uit het Evangelie volgens Matteüs brengt ons het onderricht dat we, voor deze evangelist die in zijn eigen leven de werking van de Barmhartigheid had ervaren, mogen beschouwen als “het testament van Jezus”. Jezus zegt dat telkens we een hongerige te eten geven of een dorstige te drinken geven, wanneer we een naakte kleden en een vreemdeling opnemen, wanneer we een zieke of een gevangene bezoeken, dat we dat dan aan Hem doen. Vgl. Mt. 25, 31-46 De Kerk heeft die daden “lichamelijke werken van barmhartigheid” genoemd, omdat ze mensen ter hulp komen in hun materiële noden.
Er bestaan nog zeven andere werken van barmhartigheid ze worden de “geestelijke” genoemd, omdat ze betrekking hebben op even grote behoeften, zeker vandaag, die het innerlijke van de mensen betreffen en vaak nog meer doen lijden. Allen herinneren we ons zeker één dat in het gangbare taalgebruik is opgenomen: “Lastige mensen geduldig verdragen”. En die bestaan, lastige mensen bestaan! Dat zou een onbenullige zaak kunnen lijken, die doet glimlachen, maar toch gaat het om een diep aanvoelen van naastenliefde; dat geldt ook voor de andere zes, die we ons goed moeten herinneren: twijfelenden raad geven, onwetenden leren, zondaars vermanen, bedroefden troosten, beledigingen vergeven, voor de zaligheid van de naaste bidden. Zaken van elke dag. “ Ik voel mij bedroefd…” “God zal je helpen, maar ik heb geen tijd...”. Neen! Ik blijf staan, ik luister, verlies tijd en troost die ander. Dat is een gebaar van barmhartigheid dat niet alleen aan die mens gedaan wordt, maar aan Jezus!
In de komende catecheses zullen we bij die werken stilstaan die ons door de Kerk worden voorgesteld als concrete manieren om de barmhartigheid te beleven. In de loop der eeuwen werden ze door veel eenvoudige mensen als een waarachtig geloofsgetuigenis in praktijk gebracht. De Kerk, in het voetspoor van haar Heer, cultiveert een voorkeursliefde voor de zwaksten. Vaak zijn het mensen uit onze naaste omgeving die onze hulp behoeven. We moeten niet er op uittrekken om wie weet welke onderneming op het getouw te zetten. Men kan beter beginnen met het eenvoudige dat de Heer ons als dringend aanwijst. In een wereld getroffen door het virus van de onverschilligheid zijn de werken van barmhartigheid het beste tegengif. Ze leren ons aandachtig zijn voor de meest elementaire noden van onze “kleinste broeders” (Mt. 25, 40), waarin Jezus aanwezig is. Jezus is daar altijd aanwezig. Waar er nood is. Waar iemand hetzij materieel hetzij geestelijk in nood is, daar is Jezus. Zijn gelaat herkennen in wie in nood is, is een ware uitdaging voor de onverschilligheid. Het maakt ons altijd waakzaam en zo vermijden we dat Christus langs komt en wij Hem niet opmerken. Het doet ons denken aan het woord van de heilige Augustinus: “Timeo Iesum transeuntem - Ik ben bang dat de Heer voorbijgaat” H. Augustinus, Preken, Sermones. 88, 14,13 en dat ik Hem niet herken, dat de Heer vóór mij staat in een van die kleine, behoeftige mensen en ik niet besef dat het Jezus is. Ik vrees dat de Heer voorbijkomt en ik Hem niet herken! Ik heb mij de vraag gesteld waarom de heilige Augustinus zegt het voorbijgaan van Jezus “te vrezen”. Het antwoord wordt, spijtig genoeg, gevormd door ons gedrag: dikwijls zijn we verstrooid, onverschillig en wanneer de Heer dicht bij langs komt, verspelen we de gelegenheid tot ontmoeting met Hem.
De werken van barmhartigheid wekken in ons de behoefte en het vermogen het geloof levend en werkdadig te maken in de naastenliefde. Ik ben er van overtuigd dat we door die eenvoudige dagelijkse gebaren een echte culturele revolutie kunnen bewerken zoals dat in het verleden is gebeurd. Als ieder van ons elke dag één werk doet, dan zal dat in de wereld een revolutie betekenen! Wel allemaal, ieder van ons. Zoveel heiligen worden vandaag nog herdacht niet omwille van de grote werken die ze gedaan hebben, maar omwille van de naastenliefde die ze wisten door te geven! Denken we aan Moeder Teresa, pas heilig verklaard: we herinneren ons haar niet omwille van de vele huizen die ze in de wereld heeft gesticht, maar omdat ze voor elke mens op straat boog om zo zijn waardigheid terug te schenken. Zoveel verlaten kinderen heeft zij omarmd; van zoveel stervende mensen de hand vast gehouden om hen te begeleiden tot op de drempel van de eeuwigheid! Die werken van barmhartigheid zijn de gelaatstrekken van Jezus Christus die zorg draagt voor de kleinste van zijn broeders om aan ieder de tederheid en de nabijheid van God te laten ervaren. Dat de heilige Geest ons helpt, dat de heilige Geest in ons het verlangen ontsteekt om met deze stijl te leven: elke dag minstens één werk doen! Laten we ze opnieuw van buiten leren, de lichamelijke en geestelijke werken van barmhartigheid en vragen we de Heer ons te helpen ze elke dag in praktijk te brengen en telkens wanneer we Jezus erkennen in een mens in nood.