CHRISTUS DOMINUSOver het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk
(Soort document: 2e Vaticaans Concilie - Decreet)
28 oktober 1965
Om te komen tot een eensgezinde uitoefening van het apostolaat in de verschillende diocesen en om de eenheid van leven en orde in het diocees veilig te stellen worden de volgende fundamentele beginselen opgesteld.
- Alle religieuzen zullen de bisschoppen, als opvolgers van de apostelen, steeds met toegewijde volgzaamheid en eerbied bejegenen. Bovendien moeten zij, wanneer hun rechtmatig een apostolaatwerken wordt opgedragen, hun taak vervullen als medehelpers van de bisschop en onder zijn leiding. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de religieuzen (8 nov 1950), 8 Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot vertegenwoordigers van Generale Kapittels van religieuze orden en congregaties, Magno gaudio (23 mei 1964), 24. A.A.S. 56 (1964) 571 (Eccl. Doc. 0718, blz. 101, n. 24) Zelfs zullen de religieuzen bereidwillig en loyaal gehoor geven aan de verzoeken en wensen van de bisschoppen om nog krachtiger aan de zielzorg deel te nemen, met behoud evenwel van het eigen karakter van het instituut en met eerbiediging van de Constituties; deze laatste zullen zo nodig aan dit doel worden aangepast, waarbij de beginselen van dit conciliedecreet als richtlijn zullen dienen.
Gezien de dringende geestelijke nood van de mensen en het gering aantal diocesane priesters, kunnen de religieuze instituten, die geen louter contemplatief leven leiden, door de bisschoppen worden gevraagd vooral om hun medewerking bij de verschillende pastorale bedieningen, waarbij men rekening moet houden met het eigen karakter van elk instituut. En de Oversten zullen hun onderhorigen zoveel mogelijk hiertoe stimuleren, ook tot het aannemen van parochies, eventueel slechts voor een bepaalde tijd.
- De religieuzen, die worden bestemd voor apostolaatwerk naar buiten, moeten de geest van hun eigen instituut bewaren, trouw blijven aan hun regel en steeds aan hun oversten gehoorzamen. De bisschoppen van hun kant zullen de religieuzen op deze verplichting wijzen.
- De exemptie, die de religieuzen stelt onder het gezag van de paus of een andere kerkelijke overheid en hen onttrekt aan de jurisdictie van de bisschoppen, heeft eerst en vooral betrekking op de interne aangelegenheden van de instituten. Ze heeft tot doel in de religieuze instellingen bij alles een harmonische samenhang te waarborgen en de bloei en vervolmaking van het religieuze leven te bevorderen. Vgl. Paus Leo XIII, Apostolische Constitutie, Romanos Pontifices (8 mei 1881). Acta Leonis XIII, vol. II, 1882, p. 234 De exemptie heeft ook tot doel, dat de paus over de religieuzen kan beschikken voor het welzijn van de universele Kerk Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot vertegenwoordigers van Generale Kapittels van religieuze orden en congregaties, Magno gaudio (23 mei 1964), 23-24. A.A.S. 56 (1964) 570-571 (Eccl. Doc. 0718, blz. 99-101, nn. 23 en 24), en dat een ander bevoegd gezag zich van hen kan bedienen voor het welzijn van de kerken, die aan zijn jurisdictie onderworpen zijn.
Deze exemptie neemt echter niet weg, dat de religieuzen in de verschillende diocesen onderworpen zijn aan de jurisdictie van de bisschoppen overeenkomstig het recht, voor zover het pastorale ambt van de bisschoppen en een goed geordende zielzorg dit eisen. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de religieuzen (8 nov 1950), 8
- Alle religieuzen, exempt of niet exempt, staan onder het gezag van de plaatselijke ordinarissen in alles, wat betreft de publieke uitoefening van de goddelijke eredienst, met eerbiediging van het verschil in ritus, wat betreft de zielzorg, de prediking voor het volk, de godsdienstige en zedelijke vorming van de gelovigen, vooral van de kinderen, het catechetisch onderricht, de liturgische vorming, het decorum van de geestelijke stand en de verschillende werken van apostolaat. Ook de katholieke scholen van religieuzen staan onder het gezag van de plaatselijke ordinarissen inzake de algemene inrichting en de controle, ofschoon daarbij het recht van de religieuzen inzake het bestuur van de scholen gehandhaafd blijft. Ook zijn de religieuzen verplicht, alle bepalingen te onderhouden, die door bisschoppelijke concilies of bisschoppenconferenties rechtmatig voor allen worden uitgevaardigd.
- Er moet gestreefd worden naar een harmonische samenwerking tussen de verschillende religieuze instituten onderling en tussen deze instituten en de diocesane geestelijkheid. Ook moet er een hechte coördinatie tot stand komen van alle apostolische werken en activiteiten; deze coördinatie zal vooral afhangen van een bovennatuurlijke instelling van geest en hart, geworteld en gegrondvest in de liefde. Het doorvoeren van deze coördinatie voor de gehele Kerk is de taak van de Apostolische Stoel. De bisschoppen hebben deze taak voor hun eigen diocees, en de patriarchale synoden en bisschoppenconferenties voor hún respectieve territorium.
De bisschoppen of bisschoppenconferenties en de religieuze oversten of conferenties van hogere oversten zullen er goed aan doen, vooraf onderling overleg te plegen waar het gaat over apostolaatwerken, die door religieuzen zullen worden verricht.
- Ter bevordering van een eensgezinde en vruchtbare onderlinge verhouding tussen de bisschoppen en de religieuzen, zal het goed zijn, dat de bisschoppen en de religieuze oversten op geregelde tijden en zo vaak dit wenselijk lijkt, bijeenkomen om zaken te bespreken, die in het algemeen betrekking hebben op het apostolaat in het betrokken gebied.
© 1968, Ecclesia Docens 0750, uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Vert.: Dr. M. Mulders C.ss.R. en Dr. J. Kahmann C.ss.R.