
Paus Pius XI - 31 december 1929
Dat komt, omdat het vaderlijk instinct, dat van God afkomstig is, zich met vertrouwen tot de Kerk wendt, in de zekerheid, daar de bescherming van de gezinsrechten te zullen vinden, in één woord die harmonische ordening, die God in Zijn schepping heeft neergelegd. Inderdaad, in het bewustzijn van haar universele goddelijke zending, en van de verplichting van alle mensen om de enig ware godsdienst te omhelzen, wordt de Kerk weliswaar niet moede voor zich zelf het recht op te eisen en aan de ouders de plicht in herinnering te brengen, die vordert, kinderen van katholieke ouders te laten dopen en christelijk op te voeden. Maar toch waakt zij met zo nauwgezette zorg over de onschendbaarheid van het natuurlijk opvoedingsrecht van het gezin, dat zij er niet in toestemt — behalve alleen onder bepaalde voorwaarden en waarborgen — kinderen van ongelovigen te dopen of op enigerlei wijze over hun opvoeding te beschikken tegen de wil van de ouders, zolang de kinderen zelfstandig geen beslissing kunnen nemen door met vrije wil het geloof te omhelzen. [[2620|(750)]] H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. X. a. 12