
Paus Pius XI - 31 december 1929
Dit doel en eindpunt der christelijke opvoeding komt den buitenstaanders voor als een uitschakeling& der werkelijkheid, of vee1eer, ais niet te verwezenlijken zonder onderdrukking of inkrimping der natuurlijke vermogens, en zonder verzaking aan de werken voor het aardse leven. Het lijkt hun bijgevolg een doel, dat vreemd staat tegenover het, maatschappelijk leven en den tijdelijken voorspoed, dat tegenstrijdig is met iedere vooruitgang in letteren, wetenschappen, kunsten en alle ander beschavingswerk. Op een soortgelijke opwerping, die door de onwetendheid en het vooroordeel der heidenen, ook der ontwikkelde heidenen van zijn tijd werd gemaakt, en die helaas in den modernen tijd nog vaker en hardnekkiger wordt herhaald, had reeds Tertullianus geantwoord: "Wij staan niet vreemd tegenover het leven. Wij denken er heel goed aan, dat wij aan God, onzen Heer en schepper, dank verschuldigd zijn; geen enkele vrucht van Zijn werken versmaden wij; wij beheersen ons slechts, om er geen onmatig of verkeerd gebruik van te maken. En zoo leven wij met u tezamen in deze wereld en staan niet buiten het forum, niet buiten het slachthuis, niet buiten badinrichtingen, huizen, winkels, stallen, uw markten en andere handelszaken. Evengoed als gij beoefenen ook wij scheepvaart en krijgsdienst, bebouwen wij de velden en drijven wij handel. Wij hebben dus dezelfde beroepen als gij, en stellen u onze werken ter beschikking. Hoe wij nutteloos kunnen lijken voor uw zaken, waaraan wij meedoen en waarvan wij leven, kan ik werkelijk niet inzien." Tertullianus, Apologeticum. 42