
Gerhard Ludwig Kard. Müller, prefect - 15 mei 2016
Het is noodzakelijk ten slotte enkele elementen onder ogen te zien van de concrete kerkelijke praktijk omtrent de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven, die binnen de kerkelijke gemeenschap de vorm aannemen van charismatische verenigingen.
Vóór alles vraagt de praktijk van een goede relatie tussen de verschillende gaven in de Kerk om een daadwerkelijke invoeging van de charismatische verenigingen in het pastorale leven van de particuliere Kerken. Dat brengt vóór alles met zich mee dat de verschillende verenigingen het gezag van de herders in de Kerk aanvaarden als een werkelijkheid binnen het eigen christelijke leven, daarbij oprecht ernaar verlangend hierdoor te worden erkend, aanvaard en eventueel gezuiverd, en zich ten dienste stellend van de kerkelijke zending.
Anderzijds moeten zij aan wie de hiërarchische gaven zijn verleend, bij de onderscheiding en de begeleiding van de charisma’s, deze gaven van harte ontvangen, die de Heilige Geest binnen de Kerkgemeenschap opwekt, en ermee rekening houden in het pastorale handelen en de bijdrage ervan waarderen als een authentieke bron voor het welzijn van allen.
Met betrekking tot de verspreiding en het bijzondere karakter van de charismatische verenigingen zal men rekening moeten houden met de onontbeerlijke en constitutieve relatie tussen universele en particuliere Kerken. Wat dit betreft, moet men benadrukken dat de Kerk van Christus, zoals wij belijden in de geloofsbelijdenis, “de universele Kerk is, dat wil zeggen, de universele gemeenschap van de leerlingen van de Heer, die zich tegenwoordig stelt en werkzaam is in de bijzonderheid en verscheidenheid van personen, groepen, tijden en plaatsen”. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 7 De bijzondere dimensie is daarom intrinsiek aan de universele en omgekeerd; er is immers tussen particuliere Kerken en universele Kerk een verhouding van “wederzijdse innerlijkheid”. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 9 De hiërarchische gaven, eigen aan de opvolger van Petrus, worden in deze context uitgeoefend, wanneer de aanwezigheid van de universele Kerk in de lokale Kerken wordt gewaarborgd en begunstigd, evenals overigens het apostolisch ambt van de afzonderlijke bisschoppen niet beperkt blijft tot het eigen bisdom, maar geroepen is terug te vloeien naar de Kerk in haar geheel, ook door de affectieve en effectieve collegialiteit en vooral door de gemeenschap met het centrum unitatis Ecclesiae dat de paus van Rome is. Hij “is immers, als opvolger van Petrus, het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid zowel van de bisschoppen als van de menigte van de gelovigen. Evenzo zijn de afzonderlijke bisschoppen het zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid in hun particuliere Kerken: deze zijn naar het beeld van de universele Kerk gevormd en in en door hen bestaat de éne en enige katholieke Kerk”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 Dat houdt in dat in iedere particuliere Kerk “de ene, heilige en apostolische Kerk van Christus waarlijk aanwezig is en zich uitwerkt”. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 11 Daarom is de verwijzing naar het gezag van de opvolger van Petrus - de gemeenschap cum Petro et sub Petro - constitutief van iedere lokale Kerk. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 2 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 13-14.16
Zo wordt een basis gelegd om een relatie te bepalen tussen hiërarchische en charismatische gaven binnen de verhouding tussen universele Kerk en particuliere Kerken. Enerzijds worden immers de charismatische gaven gegeven aan de hele Kerk; anderzijds kan de dynamiek van deze gaven zich alleen maar verwezenlijken in de dienst aan een concreet bisdom, “dat een deel is van het volk van God dat toevertrouwd is aan de herderlijke zorg van een bisschop en van diens priesterlijke medewerkers”. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 11 Naar aanleiding hiervan kan het ook nuttig zijn te herinneren aan het geval van het Godgewijd leven; dit is immers niet een werkelijkheid die buiten het leven van de lokale Kerk staat of hiervan onafhankelijk is, maar hierbinnen een bijzondere, door evangelisch radicalisme gekenmerkte, wijze van aanwezigheid vormt met zijn specifieke gaven. Het traditionele instituut van “exemptie”, verbonden met niet weinig instituten van Godgewijd leven, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 35 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 591 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 412. § 2 Vgl. Congregatie v d Inst v h Gewijde Leven en de Sociëten Apost Leve, Richtlijnen voor de wederzijdse betrekkingen tussen de bisschoppen en de religieuzen in de Kerk, Mutuae relationes (14 mei 1978), 22 heeft niet de betekenis van een bloedeloos superlokaal iets of een verkeerd begrepen autonomie, maar een diepere interactie tussen de universele en de meer bijzondere dimensie van de Kerk. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 15 Overeenkomstig moeten de nieuwe charismatische verenigingen, wanneer zij een boven-diocesaan karakter hebben, niet als geheel autonoom ten opzichte van de particuliere Kerk worden begrepen; zij moeten veeleer deze verrijken en dienen krachtens de eigen bijzonderheden die worden gedeeld over de grenzen van een afzonderlijk bisdom heen.
De door de Heilige Geest geschonken charismatische gaven kunnen in relatie worden gebracht met de gehele orde van de kerkgemeenschap, zowel met verwijzing naar de sacramenten als naar het Woord van God. Zij kunnen het al naar gelang hun verschillende bijzonderheden mogelijk veel vrucht dragen bij het vervullen van de plichten die voortvloeien uit het doopsel, het vormsel, het huwelijk en de wijding, evenals ook een groter geestelijk begrip van de apostolische traditie mogelijk maken; dit kan behalve door de studie en de prediking van hen die het charisma veritatis certum hebben ontvangen, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 888-892 kan worden verdiept “door het innerlijk begrip van de geestelijke dingen dat zij ervaren”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8 In dit perspectief is het nuttig de fundamentele kwesties op te sommen omtrent de relaties tussen de charismatische gaven en de verschillen in levensstatus, met een bijzondere verwijzing naar het algemeen priesterschap van het Volk van God en het hiërarchisch priesterschap, die “weliswaar uiteraard en niet alleen naar rangorde verschillend zijn, maar op elkaar aangewezen zijn en het ene zowel als het andere op zijn bijzondere wijze deel heeft aan Christus’ priesterschap”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 Het betreft immers “twee wijzen van deelname aan het ene priesterschap van Christus, waarin twee dimensies aanwezig zijn die worden verenigd in de hoogste daad van het kruisoffer”. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Bisschoppen, Pastores Gregis (16 okt 2003), 10
Onderhavig document wil de theologische en ecclesiologische plaats van de nieuwe kerkelijke verenigingen verhelderen, uitgaande van de relatie tussen de hiërarchische en charismatische gaven om zo te bevorderen dat er concreet de meest geschikte wijzen worden gevonden voor een kerkelijke erkenning van deze laatste. Het huidige Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) voorziet in verschillende juridische vormen van erkenning voor de nieuwe kerkelijke verenigingen die betrekking hebben op charismatische gaven. Deze vormen zullen aandachtig bekeken moeten worden, De eenvoudigste juridische vorm voor een erkenning van de kerkelijke verenigingen van charismatische aard blijkt tot op vandaag die van private vereniging van gelovigen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 321-326; Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, cann. 573, § 2 - 583.) Het is echter goed ook aandachtig te kijken naar andere juridische vormen met de eigen specifieke eigenschappen, zoals bijvoorbeeld de openbare publieke verenigingen van gelovigen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, can. 312-320; Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, cann. 573, § 1), de clericale verenigingen van gelovigen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, can. 302), de Instituten van Gewijd Leven (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 573-730); Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, cann. 410-571), de Sociëteiten van Apostolisch Leven (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 731-746; Wetboek van de canones van de Oosterse Kerken, can. 572) en de personele prelaturen (vgl. Wetboek van Canoniek Recht, cann. 294-297). daarbij gevallen vermijdend die geen gepaste rekening houden zowel met de fundamentele principes van het recht als met de natuur en de bijzonderheid van de verschillende charismatische werkelijkheden.
Vanuit het standpunt van de relatie tussen hiërarchische en charismatische gaven bezien is het noodzakelijk twee fundamentele criteria in acht te nemen die onlosmakelijk van elkaar in overweging moeten worden genomen: