Paus Franciscus - 17 augustus 2016
Dierbare broeders en zusters, goeiedag!
Vandaag willen we nadenken over het mirakel van de broodvermenigvuldiging. Bij het begin van het verhaal bij Matteüs Vgl. Mt. 14, 13-21 , heeft Jezus pas het bericht ontvangen van de dood van Johannes de Doper en in een boot steekt Hij het meer over op zoek “ naar een eenzame plek om alleen te zijn” (Mt. 14, 13). Het volk heeft het door en is Hem te voet voor zodat Hij “toen Hij bij zijn landing een grote menigte zag, medelijden kreeg met hen en hun zieken genas” (Mt. 14, 14). Zo was Jezus: altijd vol medelijden, steeds denkend aan de anderen. De beslistheid van het volk maakt indruk, zij vrezen achter gelaten te worden, verlaten. Na de dood van Johannes, de charismatische profeet, stellen ze hun vertrouwen in Jezus over wie dezelfde Johannes had gezegd: “Die na mij komt is sterker dan ik" (Mt. 3, 11). Zo kwam het dat het volk Hem overal volgde, om naar Hem te luisteren en om hun zieken naar Hem te dragen. Bij het zien van dit alles is Jezus ontroerd. Jezus is niet koud. Hij heeft geen koud hart. Jezus kan ontroerd worden. Enerzijds voelt Hij zich verbonden met deze menigte en wil niet dat ze weg gaan. Anderzijds heeft Hij nood aan momenten van eenzaamheid, van gebed met de Vader. Vele malen brengt Hij de nacht door in gebed met zijn Vader.
Ook die dag was de Meester er voor de mensen. Zijn medelijden is geen vaag gevoel; ze toont daarentegen heel de kracht van zijn wil om bij ons te blijven, om ons te redden. Jezus houdt veel van ons en wil dichtbij ons zijn.
Bij het vallen van de avond is Jezus bezorgd over het eten voor al die mensen, vermoeid en hongerig en Hij zorgt voor wie Hem volgen. Hij wil zijn leerlingen hierin betrekken. Hij zegt tot hen: “geeft gij hun maar te eten” (Mt. 14, 16). En Hij toont hen dat de weinige broden en vissen, die ze hadden, door de kracht van het vertrouwen en van het gebed, kunnen verdeeld worden onder al die mensen. Jezus doet een mirakel, het mirakel van het geloof, van het gebed, ontsproten aan medelijden en aan liefde. Zo brak Jezus “ broden die Hij aan zijn leerlingen gaf en de leerlingen gaven ze weer aan het volk” (Mt. 14, 19). De Heer gaat in op de noden van de mensen, maar wil ieder van ons concreet deelgenoot maken aan zijn medelijden.
Laten we nu stilstaan bij het zegengebed van Jezus: “Hij nam de vijf broden en twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, en nadat Hij de zegen had uitgesproken, brak Hij de broden en gaf die” (Mt. 14, 19)). Zoals men kan opmerken zijn dat de zelfde tekenen die Jezus op het Laatste Avondmaal stelde: en het zijn ook dezelfde tekenen die elke priester stelt wanneer hij de heilige Eucharistie viert. De christelijke gemeenschap wordt telkens opnieuw geboren en herboren uit de eucharistische verbondenheid. De verbondenheid met Christus beleven, is dus heel iets anders dan vreemd blijven aan het dagelijks leven, integendeel, ze doet ons altijd meer aansluiting vinden bij de mannen en vrouwen van onze tijd om hen het concrete teken te schenken van de barmhartigheid en van de aandacht van Christus. Door ons met Christus te voeden, verandert de Eucharistie die we vieren ons beetje bij beetje in lichaam van Christus en geestelijk voedsel voor de broeders. Jezus wil allen bereiken, aan allen de liefde van God brengen. Daarom maakt Hij van elke gelovige een dienaar van de barmhartigheid. Jezus zag de menigte, voelde medelijden en heeft de broden vermenigvuldigd. Dat doet ook de Eucharistie. En wij gelovigen die dat eucharistische Brood ontvangen worden door Jezus gedrongen die dienst met hetzelfde medelijden van Hem aan anderen te bewijzen. Dat is het verloop.
Het verhaal van de vermenigvuldiging van de broden en de vissen, eindigt met de vaststelling dat allen verzadigd waren en met de inzameling van de overgebleven brokken (cfr v. 20). Wanneer Jezus ons, door zijn medelijden en door zijn liefde een genade schenkt, onze zonden vergeeft, ons omarmt, ons liefheeft, dan doet Hij geen halve maar hele zaken. Zoals hier gebeurt: allen zijn verzadigd. Jezus vult ons hart en ons leven met zijn liefde, met zijn vergiffenis, met zijn medelijden. Jezus heeft dus aan zijn leerlingen toelating gegeven zijn opdracht uit te voeren. Zo kennen zij de weg die ze moeten gaan: het volk voeden en verenigd houden; met andere woorden: ten dienste staan van het leven en de verbondenheid. Laten we dus de Heer bidden dat Hij zijn Kerk altijd voor deze dienst bekwaam zou maken en dat ieder van ons instrument van verbondenheid mag zijn in het eigen gezin, in het werk, in de parochie en in de groepen, een zichtbaar teken van de barmhartigheid van God die niemand in de eenzaamheid en nood wil achterlaten, zodat tussen de mensen verbondenheid en vrede neerdalen en verbondenheid van de mensen met God, want verbondenheid is leven voor allen.