Paus Benedictus XV - 30 november 1919
Maar gaan wij nu verder. Alvorens zijn apostolaat te beginnen, is oor den missionaris een zorgvuldige voorbereiding nodig. Dit zeggen wij, ondanks de bewering van sommigen, dat voor de prediking van Christus onder de minst beschaafde volken zulk een uitgebreide wetenschap niet nodig is. Inderdaad, het is ontegenzeggelijk waar, dat voor werk ener heilzame bekering schitterende deugd meer waard is dan schitterende wetenschap. Maar toch blijft het ook waar: zonder een goeden voorraad wetenschap zal een missionaris dikwijls voelen dat hij kostbare hulp mist voor de vruchtbaarheid van zijn ministerie. Immers niet zelden heeft hij geen boeken bij de hand en in zijn kring geen geleerde om te raadplegen, en toch is hij gedwongen, antwoord te geven op alle mogelijke opwerpingen tegen het geloof, en allerlei vragen, zelfs zeer lastig op te lossen. Bovendien, hoe groter de kennis waarvan hij blijk geeft, des te groter gedachte zal het volk van hem hebben, vooral als hij zich beweegt onder een volk, dat wetenschappelijke studiën in ere houd en op prijs stelt. Het zou werkelijk een en al grote schande zijn, als de verkondigers der waarheid onder dit opzicht zouden moeten onderdoen voor de lerares der dwaling. Bijgevolg, gedurende heel den tijd, waarin men de jonge geestelijken die door den Heer geroepen worden, op hun apostolische zending voorbereidt moet men, als men dit behoorlijk wil doen, hun volledig onderricht geven in alle, zowel gewijde als ongewijde wetenschappen die een missionaris nodig heeft. Dit moet – zoo willen wij – natuurlijk juist ook het geval zijn bij de lessen in het naar Paus Urbanus genoemde pauselijk college der Propaganda. Wij schrijven voor, dat daaraan ook een bijzondere leerstoel zal worden verbonden voor missiewetenschap.