MAXIMUM ILLUDOver de verkondiging van het geloof over de gehele wereld
(Soort document: Paus Benedictus XV - Apostolische Brief)
Paus Benedictus XV -
30 november 1919
Maar, om de gewenste resultaten te bereiken, is voor de inlandse geestelijkheid een dergelijke opleiding en vorming absoluut nodig. Hiertoe is volstrekt niet voldoende een halve, elementaire vorming, een vorming die alleen maar de toelating tot het priesterschap mogelijk maakt. Neen, het moet een volledige, volmaakte en onder alle opzichten afgewerkte vorming zijn,
eenzelfde vorming als de priesters van beschaafde volken plegen te ontvangen. Immers, de inlandse geestelijkheid mag met uitsluitend bestemd worden om de vreemde missionarissen door het waarnemen der lagere bedieningen behulpzaam te zijn maar moet bestemd worden om zelf eenmaal, volkomen in staat voor het goddelijk ministerie, het bestuur van het eigen volk zoals het hoort in handen te kunnen nemen. De Kerk van god is katholiek; bij geen enkel volk of natie is zij een vreemdeling; en zoo is het ook iets vanzelfsprekends, dat alle volken en priesters kunnen leveren om bij hun volksgenoten als leermeesters der goddelijke wet en als leidslieden op den weg ter zaligheid te kunnen dienen. Waar dus een genoegzaam talrijke inlandse geestelijkheid bestaat, goed gevormd en haar heilige roeping waardig, daàr mag men terecht zeggen, dat de arbeid van den missionaris met gelukkigen uitslag bekroond en de Kerk op voortreffelijke wijze gevestigd is. Er kan dan misschien later een storm van vervolging opsteken om haar omver te werpen: maar er bestaat dan geen vrees, dat zij met zulk een grondslag en met zulk een wortels de aanvallen der vijand niet zal kunnen doorstaan.
En op de eerste plaats moeten zij denken aan den groten, heiligen plicht, om de missiën onder de ongelovigen te steunen. Immers, God “heeft iedereen een bod gegeven over zijn naaste” , (Sir. 17, 13) en dat gebod is des te dringender, naarmate de nood waaronder de naaste gebukt gaat, groter is. Welnu, welke mensen hebben dringender behoefde aan de hulp hunner broeders dan de ongelovige, die door hun gemis aan de kennis van God in de boeien van blinde, tomeloze hartstochten gevangen zijn, en in de vreselijkste slavernij van den duivel, leven? Allen dus, die naar vermogen bijdragen tot verlichting der heidenen, vooral door hun steun voor het werk van de missionarissen, vervullen daardoor hun verplichtingen in een zaak van het grootste belang, en geven tegelijk aan God het meest welgevallige bewijs van hun dankbaarheid voor de weldaad van het geloof.
© 1940, Ecclesia Docens 0114, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum