Paus Benedictus XV - 30 november 1919
Groot en heilig was de taak die Onze Heer Jezus Christus, op het punt om naar Zijn Vader weder te keren, aan Zijn leerlingen toevertrouwde met de woorden: “Gaat heel de wereld door, en predikt het Evangelie aan ieder schepsel.” (Mc. 16, 15) Die taak bleef niet beperkt tot het leven der apostelen, maar moest door hun opvolgers worden voortgezet tot aan het einde der wereld, zolang er op aarde mensen zouden zijn, die door de waarheid moesten vrijgemaakt worden.
En op de eerste plaats moeten zij denken aan den groten, heiligen plicht, om de missiën onder de ongelovigen te steunen. Immers, God “heeft iedereen een bod gegeven over zijn naaste” , (Sir. 17, 13) en dat gebod is des te dringender, naarmate de nood waaronder de naaste gebukt gaat, groter is. Welnu, welke mensen hebben dringender behoefde aan de hulp hunner broeders dan de ongelovige, die door hun gemis aan de kennis van God in de boeien van blinde, tomeloze hartstochten gevangen zijn, en in de vreselijkste slavernij van den duivel, leven? Allen dus, die naar vermogen bijdragen tot verlichting der heidenen, vooral door hun steun voor het werk van de missionarissen, vervullen daardoor hun verplichtingen in een zaak van het grootste belang, en geven tegelijk aan God het meest welgevallige bewijs van hun dankbaarheid voor de weldaad van het geloof.
32 De eerste hulp die voor iedereen mogelijk is, bestaat in het afsmeken van Gods genade over de missiën. Wij hebben het al meer dan eens gezegd: de moeiten, door de missionarissen aangewend, zal ijdel en vruchtloos zijn, als de goddelijke genade er geen vruchtbaarheid aan geeft. Hiervoor getuigt Paulus met de woorden “Ik heb geplant, Appollo heeft begoten, maar God heeft wasdom verleend.” (1 Kor. 3, 6) Voor het verkrijgen nu van deze genade bestaat er slechts één middel, en dat is nederige, volhardende gebed. Want de heer zegt: “alles, wat zij ook zullen vragen, zij zullen het verkrijgen van Mijn vader.” (Mt. 18, 19) Zo ooit, dan zal het gebed zeker zijn uitwerking hebben, Als het voor deze intentie, die de hoogste en aan God meest welgevallige is. Eertijds, toen de Israëlieten in gevecht waren met Amalec, bad Mozes voor hen op den top van een berg met opgeheven handen om hulp van God. Zoo moeten ook alle christenen, terwijl de verbreiders van het Evangelie in den wijngaarden des Heren hun moeizaam werk verrichten, hun door middel van hun vurige gebeden te hulp komen. Nu is het zg. Apostolaat des gebeds eigenlijk ingesteld om deze plicht naar behoren in te vullen. Daarom bevelen wij hier dit apostolaat aan alle gelovigen zonder uitzondering krachtig aan, en het is onze wens, dat niemand verzuime zich daarbij aan te sluiten, maar dat allen, zo niet door feitelijk lidmaatschap, dan toch in ieder geval met hun belangstelling aan dat apostolisch werk deelnemen.
Onder die werken behoort vooreerst het Werk tot voortplanting des Geloofs, dat door onze voorgangers reeds meerdere malen uitbundig geprezen is. Wij verzoeken de Congregatie der Propaganda de beste maatregelen te nemen voor een nog veel groter en rijker vruchtbaarheid van dat werk in de toekomst. Zijn voornaamste taak moet immers zijn, te zorgen voor overvloedige middelen tot onderhoud zowel van reeds gestichte als van in de toekomst nog te stichten missiën. Andere hebben ter verbreiding van de dwaling de beschikking over ruime, overvloedige middelen. Wij vertrouwen dus, dat de katholieke wereld niet zal dulden, dat onze missionarissen, die het zaad der waarheid uitstrooien, met gebrek te kampen hebben.
Een tweede werk, dat wij eveneens aan allen ten zeerste aanbevelen, is het Werk der heilige Kindsheid. Dit heeft tot doel te zorgen voor het doopsel van heidenkindertjes in gevaar van sterven. Een reden voor bijzondere aanbeveling van dit werk bestaat hierin, dat ook onze eigen kinderen er lid van kunnen zijn, en zo, vroegtijdig de kostbaarheid der gave van het geloof beseffend, op hun manier leren werken om ook anderen in die gaven te laten delen.