Paus Franciscus - 1 juni 2016
Dierbare broeders en zusters, goedendag!
Vorige woensdag hebben we de parabel van de rechter en de weduwe beluisterd over steeds bidden en daarin niet versagen. Vandaag wil Jezus ons, door middel van een andere parabel onderrichten over de juiste houding bij het bidden en de barmhartigheid van de Vader af te smeken (....). Het gaat over de parabel van de Farizeeër en de tollenaar. Vgl. Lc. 18, 9-14
Beide hoofdrolspelers gaan op naar de tempel om te bidden maar gedragen zich verschillend en verkrijgen een tegengesteld resultaat. De Farizeeër bidt “staande” (Lc. 18, 11) en gebruikt veel woorden. Zijn gebed lijkt wel een dankzegging aan God, maar eigenlijk is het een ten toon spreiden van de eigen verdiensten, met een gevoel van meerwaardigheid tegenover “de rest van de mensen” die genoemd worden “rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers” zoals – en hij verwijst bij wijze van voorbeeld naar die andere die daar is – “die tollenaar daar” (Lc. 18, 11). Hier stelt zich het probleem: die Farizeeër bidt tot God, maar eigenlijk heeft hij het over zichzelf. Hij bidt tot zichzelf! In plaats van de Heer voor ogen te hebben, kijkt hij in een spiegel. Ook al staat hij in de tempel hij voelt zich niet genoodzaakt voor Gods majesteit te buigen; hij staat recht, voelt zich zeker, bijna alsof hij de heer van de tempel was! Hij somt al zijn goede werken op: hij is foutloos, hij onderhoudt de Wet meer dan voorgeschreven, hij vast “tweemaal per week” en geeft “tienden” van al zijn inkomsten. Meer dan bidden schept de Farizeeër behagen in zijn trouw aan de geboden. En toch is zijn houding en zijn woorden ver verwijderd van de wijze waarop God handelt en spreekt. God houdt van alle mensen en veracht de zondaars niet. Integendeel, die Farizeeër misprijst de zondaars, ook als hij naar die andere die daar is, verwijst. In feite, overtreedt de Farizeeër die zich gerechtvaardigd acht, het voornaamste gebod: de liefde voor God en de naaste.
Het volstaat dus niet ons de vraag te stellen hoeveel we moeten bidden, we moeten ons ook de vraag stellen hoe we moeten bidden, beter nog, hoe ons hart is: het is belangrijk na te gaan hoe onze gedachten en gevoelens zijn en verwaandheid en huichelarij uit te roeien. Ik stel de vraag: Kan je met verwaandheid bidden? Neen. Kan je met huichelarij bidden? Neen. We kunnen alleen maar bidden door ons zoals we zijn voor God te stellen. Niet zoals de Farizeeër die met verwaandheid en huichelarij bad. We zijn allen in de greep van de dagelijkse gejaagdheid, vaak overgeleverd aan sensaties, overdonderd en verward. Het is belangrijk te leren de weg naar ons hart terug te vinden, de waarde van intimiteit en stilte te herontdekken, want het is daar dat God ons ontmoet en tot ons spreekt. Slechts door daar te vertrekken, kunnen we op onze beurt de anderen ontmoeten en met hen spreken. De Farizeeër ging op naar de tempel, zeker van zichzelf, maar wist niet dat hij de weg naar zijn hart kwijt was.
De tollenaar daarentegen – de andere – komt in de tempel met een nederig en berouwvol hart ”de tollenaar bleef op een afstand en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij klopte zich op de borst en zei: ‘God wees mij zondaar genadig’. Niets meer. Zijn gebed is kort, niet zo lang als dat van de Farizeeër. Een mooi gebed! Inderdaad, de tollenaars (...) werden als onreine mensen beschouwd, onderworpen aan de vreemde bezetter, ze waren slecht gezien bij de mensen en over het algemeen in verband gebracht met “zondaars”. De parabel leert ons dat men gerechtvaardigd of zondaar is niet door het behoren tot een maatschappelijke klasse, maar door de wijze van zich tot God en tot de broeders te verhouden. De gebaren van bekering en de weinige woorden van de tollenaar bewijzen dat hij bewust is van zijn armzalige toestand. Zijn gebed is wezenlijk. Hij gedraagt zich als nederig mens, alleen zeker een zondaar te zijn die nood heeft aan medelijden. Als de Farizeeër niets vroeg omdat hij alles al had; dan kan de tollenaar alleen maar bedelen om de barmhartigheid van God. En dat is mooi: bedelen om de barmhartigheid van God! Verschijnen met “lege handen”, met een arm hart en herkennen dat men zondaar is, zo wijst de tollenaar ons op de noodzakelijke voorwaarde om van de Heer vergeving te krijgen. Uiteindelijk wordt hij die zo misprezen werd, het beeld van de ware gelovige.
Jezus besluit de parabel met een uitspraak: “Ik zeg u: deze – d.w.z. de tollenaar - ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere; want al wie zich verheft zal vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden” (Lc. 18, 14). Wie van de twee is de verdorvene? De Farizeeër. De Farizeeër is het beeld van de verdorvene die doet alsof hij bidt maar er slechts in slaagt voor een spiegel te pronken. Hij is verdorven en doet alsof hij bidt. Zo is, ook in het dagelijks leven, verdorven en huichelaar wie zich gerechtvaardigd acht en anderen met misprijzen beoordeelt. Hoogmoed ondermijnt elke goede daad, maakt het gebed leeg, vervreemdt van God en van de anderen. God geeft voorkeur aan nederigheid niet om ons te verlagen: nederigheid is veeleer voorwaarde om door Hem opgericht te worden en zo zijn barmhartigheid te ervaren die onze leegte vult. Als het gebed van de hoogmoedige het hart van God niet raakt, dan breekt de nederigheid van de behoeftige het wijd open. God heeft een zwakheid: de zwakheid voor de nederigen. Ten aanzien van een nederig hart opent God zijn hart volledig. Deze nederigheid verwoordt de Maagd Maria in haar Magnificat: “welwillend zag Hij neer op de kleinheid zijner dienstmaagd (...). Barmhartig is Hij, van geslacht tot geslacht voor hen die Hem vrezen” (Lc. 1, 48.50). Moge zij, onze Moeder, ons leren bidden met een nederig hart. En laten wij nu samen driemaal dat mooie gebed herhalen: ‘God wees mij zondaar genadig’.