• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

DE CYCLUS 'KENNEN-VOORTPLANTEN' EN HET PERSPECTIEF VAN DE DOOD
Theologie van het Lichaam,
Deel 1, De oorspronkelijke eenheid van man en vrouw,
catechese over het Boek Genesis
nr. 22

We komen nu aan het einde van de cyclus van overwegingen waarin we getracht hebben de uitnodiging van Christus te volgen zoals deze tot ons is gekomen in Matteüs 19, 3-9 en Marcus 10, 1-12: "Hij gaf hun ten antwoord: “Hebt gij niet gelezen, dat de Schepper in het begin hen als man en vrouw gemaakt heeft en gezegd heeft: Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten om zich te binden aan zijn vrouw en deze twee zullen worden een vlees?(Mt. 19, 4-5). In Genesis is de huwelijksgemeenschap omschreven als De mens had gemeenschap met zijn vrouw Eva; zij werd zwanger en bracht Kain ter wereld, en zij sprak: `Door Jahwe's gunst heb ik een mannelijk kind voortgebracht.' (Gen. 4, 1). In onze vorige overweging hebben we een poging gedaan om licht te werpen op dit Bijbelse kennen. Door dit 'kennen' geeft de mens, 'man en vrouw', zich niet enkel een naam, zoals hij gedaan had toen hij de andere levende wezens (animalia) hun naam gaf - en daarmee bezit van hen nam - maar 'kent hij' in de betekenis van Genesis 4, 1 (en andere bijbelpassages ), dat wil zeggen dat hij verwezenlijkt wat de naam 'mens' uitdrukt: hij verwezenlijkt het mens-zijn van een nieuwe mens die is voortgebracht. In zekere zin verwezenlijkt hij dus zichzelf, dat wil zeggen de mens als persoon.

Daarmee is de bijbelcyclus 'kennen-voortplanten' rond. Deze cyclus van het 'kennen' is gebouwd op de vereniging van de personen in de liefde, wat hen in staat stelt zich zo aan elkaar te hechten dat zij 'één vlees' worden. Het boek Genesis openbaart de waarheid van deze cyclus ten volle. De mens, man en vrouw, die door de 'kennis' waarover de bijbel spreekt, een nieuw wezen ontvangt en ter wereld brengt dat op hem gelijkt en waaraan hij de naam 'mens' kan geven ('ik heb een mannelijke mens voortgebracht'), neemt bij wijze van spreken het mens-zijn in bezit, of liever opnieuw in bezit. Dit gebeurt echter op een andere manier dan waarop hij de andere levende wezens (animalia) in bezit had genomen, toen hij deze een naam gaf. Hij werd toen namelijk hun meester, waarmee hij een begin van uitvoering gaf aan de opdracht van de Schepper: 'Onderwerp de aarde en heers over haar' (Gen. 1, 28).
Maar het eerste deel van die zelfde opdracht: 'Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde' (Gen. 1, 28) dekt een andere inhoud en wijst op een ander element. In die 'kennis' waarin zij het ontstaan geven aan een op hen gelijkend wezen, waarvan zij samen kunnen zeggen 'been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees' (Gen. 2, 24), zijn man en vrouw als het ware samen 'verrukt', allebei samen in bezit genomen door het mens-zijn dat zij zelf in de vereniging en het wederzijdse 'kennen' op een nieuwe manier willen uitdrukken, opnieuw in bezit nemen, terwijl ze het te voorschijn halen uit zichzelf, uit hun eigen mens-zijn, uit de bewonderenswaardige mannelijke en vrouwelijke rijpheid van hun lichaam en tenslotte - via heel de opeenvolging van menselijke ontvangenissen en barin­gen van het eerste begin af - uit het scheppingsmysterie zelf.
In die zin kan men de bijbelse 'kennis' uitleggen als 'bezit'. Is het mogelijk daar een of ander bijbels equivalent in te zien van de 'eros'? Het gaat hier om twee begripsmilieus, om twee talen: bijbels en platonisch; en slechts met de uiterste omzichtigheid gehanteerd, kunnen die elkaar verklaren. Volgens Plato is de 'eros' de hinde die naar het transcendente schone dorst en een uitdrukking van de onverzadelijkheid die streeft naar zijn eeuwig doelwit. De eros verheft dus wat menselijk is altijd naar het goddelijke, het enige dat in staat is het heimwee van de in de materie gevangen ziel te stillen: het is een lidde die zelfs voor de grootste moeilijkheden niet terugschrikt om tot de verrukking van de vereniging te komen; het is dus een egocentrische en begerige liefde, hoewel ze gericht is op sublieme waarden (vgl. A. Nygren, Erôs et Agapè, Parijs 1951, vol. II, blz. 9-10) In de loop der eeuwen is de betekenis van de 'eros' via tal van veranderingen herleid tot de louter seksuele kentrekken. Symptomatisch is in dit verband de tekst van P. Chauchard, die de 'eros' zelfs de kentrekken van de menselijke liefde schijnt te ontzeggen: 'De cerebralisering van de seksualiteit berust niet op de vervelende technische trucs, maar op het volledig erkennen van de spiritualiteit ervan op grond van bet feit dat Eros alleen maar menselijk is wanneer ze bezield wordt door Agapè en dat Agapè de incarnatie in Eros vergt' (P. Chauchard, Vice des vertus, vertus des vices, Parijs 1963, blz. 147). Confrontatie van de bijbelse 'kennis' met de eros van Plato onthult het verschil in deze beide begrippen. Het Platonische begrip is gebaseerd op de nostalgie naar het transcendente schone en op de vlucht uit de materie: het bijbelse begrip daarentegen is gericht op de concrete werkelijkheid en het kent noch het dualisme van geest en materie, noch de specifieke afkerigheid van de materie ('En God zag dat het goed was': Gen. 1, 10.12.18.21.25). Terwijl de opvatting bij Plato over de eros verder gaat dan de bijbelse draagwijdte van de menselijke 'kennis', schijnt de huidige eros-opvatting te beperkt. De bijbelse 'kennis' blijft niet beperkt tot het bevredigen van de instincten en het hedonistisch genot, maar is een ten volle menselijke daad die bewust streeft naar de voortplanting; ze is eveneens uitdrukking van de liefde tussen personen (vgl. Gen. 29,20; 1 Sam. 1, 8; 2 Sam. 12,24). Het ziet er daarentegen niet naar uit, dat de gedachte aan het bezit van de vrouw door de man, of omgekeerd, in de oorspronkelijke openbaring voorkomt alsof het om een object zou gaan.

Wij weten echter dat man en vrouw op grond van hun zondigheid die zij als gevolg van de erfzonde hebben gekregen, moeizaam moeten werken aan het reconstrueren van de betekenis van de belangeloze wederzijdse gave. Dit is het onderwerp van onze verdere analyses Red.: Deze overige analyses moeten nog vertaald worden en volgen later

'Kennis' sterker dan de dood
De openbaring van het lichaam uit Genesis (vooral Gen. 3) toont overduidelijk aan, dat de zo diep in het potentieel vermogen van het menselijk lichaam verankerde cyclus 'kennen-voortplanten', na de zonde onderworpen werd aan de wet van het lijden en de dood. Jahwe-God zegt tot de vrouw: 'Zeer zwaar zal ik maken de lasten van uw zwangerschap: met pijn zult gij kinderen baren' (Gen. 3, 16). De horizon van de dood doemt voor de mens tegelijkertijd op met de openbaring van de voortplantingsbetekenis van het lichaam in de daad van het wederzijds 'kennen' van de echtgenoten. En hier nu geeft de eerste man zijn vrouw de naam Eva, 'omdat zij de moeder is geworden van alle levenden' (Gen. 3, 20), terwijl hij reeds de bewoordin­gen had gehoord van het vonnis dat beslissend werd voor heel het perspectief van het menselijk bestaan 'binnen' de kennis van goed en kwaad. Dat perspectief werd bevestigd met deze woorden: 'Gij zult terugkeren naar de grond, waaruit gij zijt genomen: gij zijt stof, en tot stof keert gij terug' (Gen. 3, 19).

Het radicaal karakter van dit vonnis wordt duidelijk bevestigd door de ervaringen van heel de aardse geschiedenis van de mens. De schaduw van de dood hangt over heel het perspectief van het menselijk leven op aarde; en dit leven is ingebed geweest in de oorspronkelijke bijbelcyclus 'kennen-voortbrengen'.

De mens die het verbond met zijn Schepper verbroken heeft door de vrucht van de boom van de kennis van goed en kwaad te plukken, wordt door Jahwe-God verwijderd van de boom van het leven: 'Ik wil nu voorkomen dat hij nog plukt van de boom van het leven; door daarvan te eten, zou hij eeuwig blijven leven' (Gen. 3, 22). Aldus is het leven dat de mens in het scheppingsmysterie ontvangen heeft, niet van hem weggenomen, maar beperkt tot binnen de grenzen van conceptie, geboorte en dood, en bovendien verzwaard door de perspectieven van de erfzondigheid. In zekere zin is het hem echter opnieuw als taak opgedragen in dezelfde zich ononderbroken herhalende cyclus.

De zin 'De mens had gemeenschap met ("kende") zijn vrouw Eva, die zwanger werd en baarde' (Gen.4, 1) is als een zegel dat aan de oorspronkelijke openbaring van het lichaam gehecht is, helemaal 'in het begin' van de geschiedenis van de mens op aarde. Die geschiedenis krijgt steeds opnieuw gestalte in haar meest fundamentele dimensie, praktisch van 'het begin' af, juist via de 'kennis­voortbrenging' waarover het boek Genesis spreekt.

Zo draagt elke mens in zich het mysterie mee van zijn 'begin' dat nauw samenhangt met het besef van de voortplantingsbetekenis van het lichaam. Genesis 4, 1­ - 2 schijnt te zwijgen over de relatie die er is tussen de voortplantingsbetekenis van het lichaam en de echtelijke betekenis ervan. Misschien is het hier nog niet het moment of de plaats om deze relatie toe te lichten, hoewel dat voor een verdere studie onontbeerlijk lijkt. Daarbij zouden dan opnieuw de vragen gesteld moeten worden in verband met het optreden van de schaamte bij de mens, schaamte over zijn mannelijkheid en over zijn vrouwelijkheid, die de mens voordien niet voelde. Op het ogenblik staat dit echter niet op de voorgrond.

Wel op het voorplan staat het feit dat 'de mens gemeenschap had met zijn vrouw Eva ("haar kende") en dat zij zwanger werd en baarde' (Gen. 4, 1). Dit is nu juist de drempel van de geschiedenis van de mens. Het is zijn 'begin' op aarde. Op deze drempel staat de mens, man en vrouw, in het besef van de voortplantingsbetekenis van zijn eigen lichaam: in het man-zijn schuilt de betekenis van het vaderschap, in het vrouw-zijn de betekenis van het moederschap. Op grond van deze betekenis zal Christus een keer zijn categoriek antwoord geven op de vraag die hem door de Farizeeën werd gesteld. vgl. Mt. 19; Mc. 10 Wij echter zoeken bij het doordringen tot de eenvoudige inhoud van dat antwoord, tevens heel de context te belichten van dat 'begin' waarnaar Christus heeft verwezen. Daarop stoelt namelijk de theologie van het lichaam.

Het besef van de betekenis van het lichaam en het besef van de voortplantingsbetekenis ervan komen bij de mens in contact met het bewustzijn van de dood, waarvan ze als het ware de onvermijdelijke horizon in zich meedragen. Toch komt in de geschiedenis van de mens altijd weer de cyclus 'kennis-voortplanting' terug, waarin de mens steeds opnieuw de strijd aanbindt tegen het onverbiddelijk perspectief van de dood en deze altijd overwint. Het is of de reden voor die hardnekkigheid van het leven die in de 'voortplanting' tot uiting komt, altijd juist de 'kennis' is geweest waardoor de mens de eenzaamheid van zijn eigen 'zijn' te boven komt en zelfs opnieuw besloten is om dat 'zijn' in een 'ander' te bevestigen. En beiden, man en vrouw, bevestigen dit in het nieuwe wezen dat wordt voortgebracht.

In die bevestiging schijnt het bijbelse 'kennen' een nog grotere dimensie te krijgen, het schijnt zich in te voegen in dat 'zien' van God dat het slot vormt van het eerste scheppingsverhaal van de mens en handelt over 'man' en 'vrouw' die gemaakt zijn 'als beeld van God': 'God bezag wat Hij gemaakt had ... en het was heel goed' (Gen. 1, 31).

Ondanks alle ervaringen in zijn eigen leven, ondanks zijn lijden, zijn desillusies, zijn zondigheid en tenslotte ook ondanks het vooruitzicht van de onvermijdelijke dood, houdt de mens nimmer op, het 'kennen' aan het 'begin' van de 'voortplanting' te plaatsen; en zo schijnt hij deel te hebben aan dat eerste 'zien' van God zelf: 'God zag dat het heel goed was'. En altijd bevestigt hij weer opnieuw de waarheid van deze woorden.

Document

Naam: DE CYCLUS 'KENNEN-VOORTPLANTEN' EN HET PERSPECTIEF VAN DE DOOD
Theologie van het Lichaam,
Deel 1, De oorspronkelijke eenheid van man en vrouw,
catechese over het Boek Genesis
nr. 22
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Audiëntie
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 26 maart 1980
Copyrights: © 1981, "Naar Gods beeld, man en vrouw", uitg. Nieuwe Stad, Antwerpen
Aanvullende vertalingen: Stg. InterKerk, Poeldijk
Bewerkt: 7 november 2019

Referenties naar dit document

 
Geen dossiers gevonden!
 
Geen berichten gevonden!

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test