Paus Franciscus - 20 april 2016
Dierbare broeders en zusters, goedendag!
Vandaag willen we stilstaan bij een aspect van de barmhartigheid dat goed wordt weergegeven in de passage uit het Evangelie volgens Lucas die we hebben gehoord. (Lc. 7, 36-50) Het gaat over iets dat Jezus is overkomen toen Hij bij een Farizeeër, met de naam Simon, te gast was. Deze had Jezus bij zich thuis genodigd omdat hij over Jezus positief had horen spreken, als over een grote profeet. Terwijl ze aan tafel zitten, komt een vrouw binnen die in heel de stad bekend stond als zondares. Zonder iets te zeggen knielt ze bij de voeten van Jezus en begint te wenen; haar tranen bevochtigen de voeten van Jezus, en met haar haren droogt zij ze af, kust ze en zalft ze met een geurige olie die ze bij zich had.
Het komt tot een confrontatie tussen de twee figuren: tussen Simon, de ijverige dienaar van de Wet, en de naamloze zondares. Terwijl de eerste de anderen beoordeelt op grond van hun uiterlijk, geeft de andere door haar daden met oprechtheid uitdrukking aan haar hart. Ofschoon Simon Jezus had uitgenodigd, is hij niet bereid zich te compromitteren en met zijn leven betrokken te raken bij de Meester. De vrouw daarentegen vertrouwt zich volledig, met liefde en verering, aan Hem toe.
e Farizeeër kan er niet bij dat Jezus zich laat “besmetten” door zondaars. Hij is van mening dat, moest Jezus werkelijk een profeet zijn, Hij ze zou erkennen en zich ver van hen houden om niet bevlekt te worden, als waren het melaatsen. Deze houding is kenmerkend voor een bepaalde wijze om de godsdienst te verstaan en wordt gefundeerd in het feit dat God en zonde elkaar radicaal uitsluiten. Maar, het Woord van God leert ons onderscheid te maken tussen zonde en zondaar: met de zonde mag je geen overeenkomst sluiten, de zondaars – wij allemaal dus – daarentegen wij zijn als zieken die moeten verzorgd worden en om ze te genezen moet de geneesheer bij hen komen, ze onderzoeken, ze aanraken. En vanzelfsprekend moet de zieke, wil hij genezen worden, de noodzaak van een arts onderkennen!
Jezus schaart zich aan de zijde van de zondares. Jezus, vrij van vooroordelen die verhinderen dat barmhartigheid actief wordt, laat haar begaan. Hij, de Heilige van God, laat zich door haar aanraken zonder vrees besmet te worden. Jezus is vrij omdat Hij dichtbij God, de barmhartige Vader, staat. Die nabijheid bij God, de barmhartige Vader, geeft aan Jezus de vrijheid. Meer nog, door zijn contact met de zondares, maakt Jezus een einde aan haar isolement waartoe het voortvarende oordeel van de Farizeeër en van zijn stadsgenoten – die haar uitbuitten – haar veroordeelden: “Uw zonden zijn u vergeven” (Lc. 7, 48).Van dan af kan de vrouw “in vrede” gaan. De Heer heeft de oprechtheid gezien van haar geloof en van haar bekering; daarom zegt Hij in aanwezigheid van allen: “Uw geloof heeft u gered” (Lc. 7, 50). Aan de ene kant de schijnheiligheid van de doctor van de Wet, aan de andere kant de oprechtheid, de nederigheid en het geloof van de vrouw. Allen zijn we zondaars en toch geven we vaak toe aan de bekoring van schijnheiligheid, van ons beter te achten dan de anderen en zeggen we: “Zie de zonde…” Wij allen moeten kijken naar onze zonde, naar ons vallen, naar onze vergissingen en kijken naar de Heer. Dat is de weg van de verlossing: de relatie tussen “ik” zondaar en de Heer. Als ik mij rechtvaardig acht, is die relatie van verlossing afwezig.
Op dat punt overvalt de disgenoten een nog grotere ontzetting: “Wie is deze man, die zelfs zonden vergeeft?” (Lc. 7, 49). Jezus geeft geen uitdrukkelijk antwoord, maar de bekering van de zondares is voor allen zichtbaar en toont dat in Hem de kracht werkt van Gods barmhartigheid, in staat om de harten te veranderen.
De zondares leert ons het verband tussen geloof, liefde en dankbaarheid. Haar werden “vele zonden” vergeven en daarom betoont ze veel liefde; “Weinig liefde betoont hij aan wie weinig is vergeven” (Lc. 7, 47). Ook Simon moet toegeven dat diegene meer liefheeft aan wie veel vergeven is. God heeft alles ingesloten in het ene mysterie van de barmhartigheid; door die liefde, die ons altijd voorafgaat, leren wij liefhebben. Zoals Sint-Paulus schrijft: “Hiermee heeft Hij ons begiftigd in de Geliefde, in wie wij de verlossing hebben door zijn bloed, de vergiffenis der zonden dank zij de rijkdom van zijn genade. Die Hij ons heeft meegedeeld als een overvloed" (Ef. 1, 7-8). In deze tekst betekent de term “genade” praktisch hetzelfde als barmhartigheid die “overvloedig” wordt genoemd, dat wil zeggen groter dan onze verwachting omdat ze het heilsplan van God voor ieder van ons realiseert.
Dierbare broeders, we zijn dankbaar voor de gave van het geloof, laten we de Heer danken voor zijn grote en onverdiende liefde! Laat ons ervoor zorgen dat de liefde van Christus over ons komt: aan die liefde put de leerling en op haar steunt hij; aan die liefde kan iedereen zich voeden en zich verzadigen. Op die wijze, door de dankbare liefde die wij op onze beurt over onze broeders uitstorten, in onze huizen, in het gezin, in de samenleving, wordt aan allen de barmhartigheid van de Heer geschonken.