H. Paus Johannes Paulus II - 8 april 1981
De tijd is nu gekomen om de overwegingen en analyses af te sluiten, die gebaseerd zijn op de woorden van Christus in de Bergrede waarmee Hij een beroep doet op het menselijk hart, terwijl Hij het tot zuiverheid aanmaant: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult geen echtbreuk plegen. Maar Ik zeg u: Alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd” (Mt. 5, 27-28). We hebben meerdere malen gezegd dat deze woorden, eertijds uitgesproken voor een beperkt aantal luisteraars, gericht zijn tot de mensen van alle tijden en plaatsen en een beroep doen op het menselijk hart waarin het meest innerlijke en in zekere zin meest essentiële stramien van de geschiedenis is ingeschreven. Het is de geschiedenis van goed en kwaad (waarvan het begin in het boek Genesis is verbonden met de mysterieuze boom van de kennis van goed en kwaad) en tegelijk is het de heilsgeschiedenis waarvan het Evangelie het woord is en waarvan de Heilige Geest de kracht is, deze Geest die gegeven is aan degenen die het Evangelie met een oprecht hart aanvaarden.
Als Christus’ oproep aan het menselijk hart en voordien zijn verwijzing naar het ‘begin’ ons in staat stellen om een antropologie te bouwen of op zijn minst te schetsen, die we ‘theologie van het lichaam’ kunnen noemen, dan is een dergelijke theologie tegelijk een pedagogie. Pedagogie is gericht op het opvoeden van de mens door voor hem de eisen in te stellen, te motiveren en ook de wegen te wijzen die tot hun vervulling leiden. Christus’ uitspraken hebben ook dit doel: ze zijn ‘pedagogische’ uitspraken. Ze bevatten een pedagogie van het lichaam, beknopt en tegelijkertijd zo volledig mogelijk uitgedrukt. Zowel het antwoord op de Farizeeën met betrekking tot de onverbreekbaarheid van het huwelijk, als de woorden van de Bergrede betreffende de beheersing van de begeerte, bewijzen – op zijn minst onrechtstreeks – dat de Schepper aan de mens als een taak zijn lichaam, zijn mannelijkheid en vrouwelijkheid heeft toegewezen; en in die mannelijkheid en vrouwelijkheid heeft Hij hem in zekere zin als een taak zijn menszijn, de waardigheid van de persoon en ook het duidelijk teken van de interpersoonlijke ‘gemeenschap’ toegekend, waarin de mens zichzelf vervult door de authentieke zelfgave. Door de eisen die overeenstemmen met de hem toevertrouwde taken voor de mens te stellen, geeft de Schepper tegelijk aan de mens, man en vrouw, de wegen die hij moet volgen om ze te realiseren.
Door deze belangrijke teksten van de Bijbel tot aan hun wortels te analyseren, ontdekken we deze antropologie die we ‘theologie van het lichaam’ kunnen noemen. En het is deze theologie van het lichaam die de basis vormt van de meest geschikte methode voor de pedagogie van het lichaam, dat wil zeggen, de opvoeding (de zelf-opvoeding) van de mens. Dit is van bijzonder belang voor de moderne mens wiens wetenschap op het gebied van de bio-fysiologie en de bio-geneeskunde grote vooruitgang heeft geboekt. Deze wetenschap behandelt de mens echter onder een bepaald ‘aspect’ en is dus eerder partieel dan globaal. We kennen goed de functies van het lichaam als een organisme, de functies die verband houden met de mannelijkheid en vrouwelijkheid van de menselijke persoon. Maar op zich ontwikkelt deze wetenschap nog niet het bewustzijn van het lichaam als een teken van de persoon, als een manifestatie van de geest. De hele ontwikkeling van moderne wetenschap met betrekking tot het lichaam als een organisme heeft eerder het karakter van biologische kennis omdat ze gebaseerd is op de scheiding van wat lichamelijk is in de mens en wat geestelijk is. Met een dergelijke eenzijdige kennis van de functies van het lichaam als een organisme is het niet moeilijk te komen tot de behandeling van het lichaam, op een min of meer systematische manier, als een object van manipulaties; in dat geval houdt de mens op zichzelf subjectief te identificeren met zijn eigen lichaam omdat het is beroofd van de betekenis en de waardigheid die voortvloeien uit het feit dat dit lichaam eigen is aan de persoon. Hier raken we aan problemen die vaak veeleisende fundamentele oplossingen vereisen, die onmogelijk zijn zonder een integraal beeld van de mens.
Juist hier lijkt het duidelijk dat de theologie van het lichaam die wij aan die belangrijke teksten van Christus’ woorden ontlenen, de fundamentele methode van de pedagogie wordt, dat wil zeggen van de opvoeding van de mens vanuit het oogpunt van het lichaam in volle overweging van zijn mannelijkheid en vrouwelijkheid. Deze pedagogie kan begrepen worden onder het aspect van een specifieke ‘spiritualiteit van het lichaam’; in zijn mannelijkheid of vrouwelijkheid is het lichaam inderdaad als een taak gegeven aan de menselijke geest (wat op een schitterende manier door Sint Paulus in zijn eigen karakteristieke taal werd uitgedrukt) en door middel van een adequate rijpheid van de geest wordt ook dit {lichaam} een teken van de persoon waarvan deze zich bewust is, en een authentieke ‘materie’ van de gemeenschap van personen. Met andere woorden, door middel van zijn geestelijke volwassenheid ontdekt de mens de sponsale betekenis, eigen aan het lichaam.
Christus’ woorden in de Bergrede geven aan dat de begeerte op zich aan de mens deze betekenis niet openbaart, maar deze integendeel dimt en verduistert. De zuiver ‘biologische’ kennis van de functies van het lichaam als een organisme die verband houden met de mannelijkheid en vrouwelijkheid van de menselijke persoon, kan helpen om de ware sponsale betekenis van het lichaam te ontdekken alleen als ze gepaard gaat met een adequate geestelijke volwassenheid van de menselijke persoon. Deze kennis kan anders zelfs het tegenovergestelde effect hebben; dit wordt bevestigd door vele ervaringen van onze tijd.
Vanuit dit oogpunt is het nodig om voorzichtig de uitspraken van de hedendaagse Kerk te overwegen. Hun adequaat begrip en interpretatie, evenals hun praktische toepassing (dat wil zeggen de pedagogie) vereisen deze verdiepte theologie van het lichaam die wij hoofdzakelijk ontlenen aan de sleutelwoorden van Christus. Wat betreft de uitspraken van de Kerk in de huidige tijd is het noodzakelijk om het hoofdstuk getiteld “De bevordering van de waardigheid van huwelijk en gezin” van de pastorale constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) van het Tweede Vaticaans Concilie (deel II, hoofdstuk 1) te bestuderen en vervolgens de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Humanae Vitae
Het menselijk leven en geboorteregelingen
(25 juli 1968) van Paulus VI. Zonder enige twijfel hadden de woorden van Christus, die we uitvoerig hebben geanalyseerd, geen ander doel dan om de waardigheid van het huwelijk en het gezin te benadrukken; daarom is er een fundamentele convergentie tussen deze woorden en de inhoud van beide bovengenoemde verklaringen van de hedendaagse Kerk. Christus sprak tot de mens van alle tijden en plaatsen; de uitspraken van de Kerk trachten Christus’ woorden hier en nu toe te passen en daarom moeten ze worden herlezen in het licht van deze theologie en deze pedagogie die wortelt in en steunt op Christus’ woorden.
Het is moeilijk om een totale analyse van de aangehaalde uitspraken van het kerkelijk leergezag te maken. We zullen ons beperken tot het citeren van enkele passages. Ziehier hoe het Tweede Vaticaans Concilie – die ‘de bevordering van de waardigheid van huwelijk en gezin’ plaatst onder de meest dringende problemen van de Kerk in de huidige wereld – de bestaande situatie op dit gebied kenmerkt: “Jammer genoeg vertoont de waardigheid van deze instelling (het huwelijk en het gezin) N.v.d.u.: De verduidelijking tussen haakjes is van Johannes Paulus II niet overal dezelfde glans, want wij zien haar verduisterd door de polygamie, de plaag van de echtscheiding, de zogenaamde vrije liefde of door andere misvormingen. Bovendien wordt de huwelijksliefde maar al te vaak ontheiligd door egoïsme, genotzucht en ongeoorloofde praktijken tegen de voortplanting.”
. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 47. 2 Paulus VI, die dit laatste probleem in de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Humanae Vitae
Het menselijk leven en geboorteregelingen
(25 juli 1968) benadert, schrijft, o.a.: “Het valt ook te vrezen, dat de man, wanneer hij aan het gebruik van deze anticonceptioneel middelen gewend is geraakt, de eerbied voor zijn vrouw verliest, haar zonder zich om haar lichamelijk en geestelijk evenwicht te bekommeren tot een middel ter egoïstische bevrediging van zijn hartstocht maakt en haar niet meer als zijn geëerbiedigde en geliefde levensgezellin beschouwt”. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Het menselijk leven en geboorteregelingen, Humanae Vitae (25 juli 1968), 17
Bevinden we ons hier niet in sfeer van dezelfde bezorgdheid die eertijds Christus’ woorden over de eenheid en de onverbreekbaarheid van het huwelijk hadden doen uitspreken alsmede die van de Bergrede betreffende de zuiverheid van hart en de beheersing van de begeerte van het vlees, woorden die later met zo veel scherpzinnigheid werden ontwikkeld door de apostel Paulus?
Terwijl hij spreekt over de eisen van de christelijke moraal geeft de auteur van H. Paus Paulus VI - Encycliek
Humanae Vitae
Het menselijk leven en geboorteregelingen
(25 juli 1968) in dezelfde geest de mogelijkheid aan, om deze uit te voeren wanneer hij schrijft:
“Willen rede en vrije wil de natuurlijke drift bedwingen, dan is ongetwijfeld een ascese (Paulus VI gebruikt dit begrip) N.v.d.u.: Toevoeging van Johannes Paulus II nodig om de liefdesuitingen die specifiek zijn voor het huwelijksleven volledig te regelen; dat is met name vereist, wanneer men de periodieke onthouding toepast. Maar verre van de liefde der echtgenoten te schaden, geeft deze zelfbeheersing, graadmeter van de kuisheid, haar juist een grotere menselijke waarde. Zij vraagt zeker een voortdurende krachtsinspanning (het is net deze inspanning die hoger ‘ascese’ werd genoemd) N.v.d.u.: Toevoeging van Johannes Paulus II, maar door haar heilzame werking brengen de echtgenoten zichzelf volledig tot ontplooiing en verrijken zij zich met geestelijke waarden: zij schenkt het huisgezin rijke vruchten van rust en vrede en helpt ook moeilijkheden van andere aard op te lossen; zij bevordert de zorg en attentie van de echtgenoten voor elkaar, helpt hen het egoïsme uit te bannen, dat met echte liefde onverenigbaar is, en brengt hen tot verantwoordelijkheidsgevoel”. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Het menselijk leven en geboorteregelingen, Humanae Vitae (25 juli 1968), 21
Laten we bij deze paar passages stilstaan. Zij – met name de laatstgenoemde – tonen duidelijk aan hoe onmisbaar, voor een voldoend begrip van de uitspraken van het leergezag van de hedendaagse Kerk deze theologie van het lichaam is, waarvan wij de fundamenten met name in de woorden van Christus zelf hebben gezocht. Zoals we al hebben gezegd is het juist deze theologie van het lichaam die de fundamentele methode vormt van de hele christelijke pedagogie van het lichaam. Als we verwijzen naar de geciteerde woorden, kunnen we bevestigen dat het doel van de pedagogie van het lichaam erin bestaat, ervoor te zorgen dat de ‘affectieve uitingen’ – met name die ‘eigen zijn aan het huwelijksleven’ – in overeenstemming zijn met de morele orde of in één woord met de waardigheid van de persoon. In deze woorden komt het probleem terug van de wederzijdse relatie tussen ‘eros’ en ‘ethos’, dat we al hebben behandeld. De theologie, opgevat als een methode van de pedagogie van het lichaam, bereidt ons ook voor op de verdere overwegingen over het sacramentele karakter van het menselijk leven en vooral van het huwelijksleven.
Het Evangelie van de zuiverheid van hart, gisteren en vandaag! Door met deze zin deze cyclus van onze overwegingen af te sluiten – alvorens in te gaan naar de volgende cyclus, waarvan de basis Christus’ woorden over de opstanding van het lichaam zal zijn – willen we nog enige aandacht schenken aan “de noodzaak te wijzen om een klimaat te scheppen dat gunstig is voor de {opvoeding tot} kuisheid” die Paulus VI vermeldt. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Het menselijk leven en geboorteregelingen, Humanae Vitae (25 juli 1968), 22 Wij willen onze waarnemingen richten op het probleem van de ethos van het lichaam in de werken van de artistieke cultuur, met name in de situaties die we tegenkomen in het hedendaagse leven.