Paus Franciscus - 19 maart 2016
Om zich beschikbaar te stellen voor een ware ontmoeting met de ander is het vereist dat men een beminnelijke blik op hem laat rusten. Dit is niet mogelijk, wanneer er een pessimisme heerst dat de gebreken en de fouten van de ander benadrukt, misschien om de eigen complexen te compenseren. Een beminnelijke blik maakt het ons mogelijk niet te zeer stil te blijven staan bij de beperkingen van de ander, en zo kunnen wij hem tolereren en ons verenigen in een gemeenschappelijk plan, ook al zijn wij verschillend. De beminnelijke liefde schept verbintenissen, onderhoudt banden, schept nieuwe netten van integratie, bouwt een hechte maatschappelijke structuur op. Zo beschermt zij zichzelf, omdat zonder een gevoel van saamhorigheid een toewijding aan de ander niet kan worden ondersteund, ieder uiteindelijk alleen maar eigen voordeel zoekt en samenleven onmogelijk wordt. Een anti-sociale persoon gelooft dat de ander bestaat om aan zijn behoeften te voldoen, en dat, wanneer hij dat doet, alleen maar zijn plicht vervult. Er is dus geen ruimte voor de beminnelijkheid van de liefde en haar taal. Wie liefheeft, is in staat woorden van bemoediging te spreken, die sterken, die kracht geven, die troosten, die stimuleren. Laten wij eens bijvoorbeeld naar enkele woorden kijken die Jezus sprak tot de mensen: “Heb goede moed, mijn zoon” (Mt. 9, 2). “Ge hebt een groot geloof” (Mt. 15, 28). “Ik zeg je, sta op!” (Mc. 5, 41). “Ga in vrede” (Lc. 7, 50). “Vreest niet” (Mt. 14, 27). Het zijn geen woorden die vernederen, die bedroefd maken, die irriteren, die verachten. In het gezin moet men deze beminnelijke taal van Jezus leren.