Pater Raneiro Cantalamessa, ofm cap. - 25 maart 2016
“God heeft ons door Christus met zich verzoend, en ons (apostelen) de dienst van die verzoening toevertrouwd (…). Wij smeken u in Christus’ naam: laat u met God verzoenen! Hem die geen zonde heeft gekend, heeft God voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden. Als Gods medewerkers sporen wij u aan: zorgt dat ge zijn genade niet tevergeefs ontvangt. Hij zegt immers: Op de gunstige tijd heb Ik u verhoord, op de dag van het heil ben Ik u te hulp gekomen. Nu is er die gunstige tijd, vandaag is het de dag van het heil” (2 Kor. 5,18-6, 2).
Dit zijn woorden van de heilige Paulus in zijn tweede Brief aan de Korinthiërs. De oproep van de apostel zich met God te verzoenen, gaat niet over de historische verzoening tussen God en de mensheid (die had plaats op het kruis, door Christus – zoals hij komt te zeggen); noch de sacramentele verzoening die plaatsheeft in het doopsel en het sacrament van de verzoening; hij verwijst naar een existentiële en persoonlijke verzoening om nu in praktijk te brengen, in het huidige moment. De oproep richt zich tot de christenen van Korinthe die gedoopt zijn en reeds lang tot de Kerk behoren; hij richt zich dus ook tot ons, hier en nu. “De gunstige tijd, de dag van het heil” is voor ons, het Jaar van de Barmhartigheid, dat we nu beleven.
Maar wat betekent in existentiële en psychologische zin: zich met God verzoenen? Eén van de oorzaken, misschien de belangrijkste, van de verwijdering van de moderne mens van godsdienst en geloof, is het vervormd beeld dat hij van God heeft. Wat is trouwens het beeld van God, voordat het gedefinieerd werd, in het collectieve onderbewustzijn van de mens? Laten we ons een vraag stellen om het te ontdekken: welke associatie van ideeën maken wij en hoe reageren wij, zelfs zonder nadenken, wanneer in het Onze Vader het moment komt waarop wij zeggen: “Uw wil geschiede”?
Die zin wordt uitgesproken terwijl men innerlijk het hoofd buigt, alsof men erin berust, alsof men zich op het ergste voorbereidt. Onbewust, wordt Gods wil verbonden met al wat onaangenaam of pijnlijk is, met wat op een of andere manier gezien wordt als iets dat de individuele vrijheid en ontwikkeling aantast, iets dat ons geweld aandoet. Een beetje alsof God de vijand is van ieder feest, van iedere vreugde en elk plezier. Een prikkelbare God en inquisiteur.
God wordt gezien als hoogste Wezen, de Almachtige, de Heer van de tijd en de geschiedenis, namelijk als een entiteit die zich van buitenaf aan het individu oplegt; geen enkel detail van het menselijk leven ontgaat Hem. Zijn Wet overtreden brengt onverbiddelijk wanorde mee die gepaste genoegdoening vereist, en die de mens Hem niet kan geven. Vandaar de angst en soms deze stille wrok tegen Hem. We zitten hier met restanten van een heidense idee over God, die nooit helemaal uit het hart van de mens is uitgerukt, en misschien wel niet uit te rukken is. Heel de Griekse tragedie is daarop gebaseerd; God treedt op, als Goddelijke straf, om de morele orde die door de fout verstoord was, terug te herstellen. Alles komt voort uit dit beeld van een God, die jaloers is op de mens, een beeld dat de slang in het begin in Adam en Eva heeft ingeblazen.
Zeker, Gods barmhartigheid werd in het christendom nooit geïgnoreerd! Doch Hem werd alleen de taak toegekend om de absolute gestrengheid van de gerechtigheid te milderen. Barmhartigheid was de uitzondering, niet de regel. Het Jaar van de Barmhartigheid is de gelegenheid om het ware gelaat van de God uit de Bijbel terug aan het licht te brengen, een God die zich niet beperkt tot het doen van barmhartigheid, maar die barmhartigheid is.
Deze gedurfde uitspraak is gebaseerd op het feit dat God liefde is. Vgl. 1 Joh. 4, 8.16 Alleen in de Drie-eenheid is God liefde, zonder barmhartigheid te zijn. Dat de Vader van de Zoon houdt, is geen genade of toegift; het is een noodzaak; Hij heeft het nodig te beminnen om als Vader te bestaan. Dat de Zoon van de Vader houdt, is geen daad van barmhartigheid of genade; ook als is ze heel vrij, ze is een noodzaak; Hij heeft het nodig bemind te worden en te beminnen om Zoon te zijn. Hetzelfde geldt voor de Heilige Geest die de liefde in persoon is.
Het is wanneer God de wereld schept en er vrije schepselen in plaatst, dat Zijn liefde ophoudt de orde van de natuur te zijn en dat zij genade wordt. Deze liefde is vrije instemming, zij zou niet kunnen bestaan want zij is hesed, genade en barmhartigheid. De zonde van de mens verandert de natuur van deze liefde niet, maar brengt in hem een kwaliteitssprong teweeg: van barmhartigheid als gave gaat men over naar barmhartigheid als vergeving. Van een liefde die geeft, gaat men over naar een liefde die lijdt, omdat God eronder lijdt dat Zijn liefde afgewezen wordt. “Ik heb zonen grootgebracht en opgevoed, maar zij zijn tegen Mij in opstand gekomen” (Jes. 1, 2). Vragen wij aan zo veel vaders en moeders die het ervaren hebben, of dit geen lijden is, en wel van het meest bittere dat in het leven bestaat.
En wat met Gods gerechtigheid? Zou zij vergeten, ondergewaardeerd worden? De heilige Paulus heeft eens en voor altijd op deze vraag geantwoord. In zijn Brief aan de Romeinen begint hij zijn heilsverkondiging met de woorden: “Thans is Gods gerechtigheid openbaar geworden”. Vgl. Rom. 3, 21 Men vraagt zich af: welke gerechtigheid? Die “unicuique suum” geeft, ieder wat hem toekomt, met andere woorden, beloning of kastijding naar verdienste? Zeker, de dag zal komen waarop deze gerechtigheid van God zal plaatshebben, die erin bestaat aan ieder te geven wat hij verdient. Want, zoals de apostel schrijft, God “zal eenieder vergelden naar zijn werken, met het eeuwige leven hen die door standvastig het goede te doen streven naar onvergankelijke heerlijkheid en eer, met straf en toorn hen die weerspannig de waarheid verwerpen en de ongerechtigheid omhelzen” (Rom. 2, 6-8).
Doch de apostel spreekt niet over die gerechtigheid wanneer hij schrijft: “thans is Gods gerechtigheid openbaar geworden”. In het eerste geval gaat het om een feit in de toekomst, in het tweede om een gebeuren dat bezig is, dat zich “nu” verwezenlijkt. Als dat niet het geval zou zijn, zou de uitspraak van Paulus dwaas zijn, zou ze tegengesproken worden door de feiten. Vanuit het oogpunt van de barmhartigheid die beloont, is door de komst van Christus niets in de wereld veranderd. Bossuet zei, dat men de schuldigen dikwijls op de troon blijft zien en de onschuldigen op het schavot; maar opdat men niet zou geloven dat één of andere gerechtigheid of vaststaande ordening in de wereld bestaat, ook niet in tegenovergestelde zin, gebeurt soms het tegendeel, met andere woorden de onschuldige op de troon en de schuldige op het schavot. Nee, dat is niet het nieuwe dat Christus bracht. Luisteren we naar wat de apostel ons zegt:
“Want allen hebben gezondigd en allen zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid. En allen worden zij om niet door zijn genade gerechtvaardigd, krachtens de verlossing die in Christus Jezus is. Hem heeft God voor wie gelooft aangewezen als zoenoffer door zijn bloed. God wilde zo zijn gerechtigheid tonen, want Hij had in zijn verdraagzaamheid de zonden van het verleden laten passeren. Hij heeft zijn gerechtigheid willen tonen nu, in deze tijd, opdat zou blijken dat Hijzelf rechtvaardig is en rechtvaardig maakt ieder die leeft uit het geloof” (Rom. 3, 23-26).
God toont Zijn gerechtigheid door Zijn barmhartigheid te tonen! Dat is de grote openbaring. De apostel zegt dat God “rechtvaardig is en rechtvaardig maakt”, dat wil zeggen dat Hij rechtvaardig is met zichzelf, wanneer Hij de mens rechtvaardig maakt; Hij is tegelijk liefde en barmhartigheid; daarom is Hij rechtvaardig met zichzelf – met andere woorden, Hij toont zich werkelijk zoals Hij is – wanneer Hij barmhartigheid beoefent.
Maar hiervan begrijpt men helemaal niets als men niet begrijpt wat de uitdrukking “Gods gerechtigheid” juist betekent. Wanneer wij over deze gerechtigheid horen spreken, bestaat het gevaar, dat wij angst hebben in plaats van ons bemoedigd te voelen, omdat wij de betekenis ervan niet kennen. De heilige Augustinus had het reeds duidelijk uitgelegd: “Gods gerechtigheid, schreef hij, is die waardoor de mensen rechtvaardig zijn die God door Zijn genade rechtvaardigt, juist zoals het heil van de Heer (salus Domini) (Ps. 3, 9) het heil is waardoor de Heer ons redt”. Met andere woorden, Gods gerechtigheid is de daad waardoor God degenen rechtvaardigt die in Zijn Zoon geloven. Het is niet zichzelf rechtvaardigheid verschaffen, maar rechtvaardig maken.
Luther had de verdienste deze waarheid terug aan het licht te brengen, na eeuwen vergeten te zijn, ten minste in de christelijke prediking, en dat is de christenheid vooral verschuldigd aan de Hervorming, die volgend jaar haar vijfhonderdste verjaardag zal vieren. “Toen ik dat ontdekte, schreef de hervormer later, voelde ik mij ronduit herboren en het leek mij zelfs dat ik door wijd open deuren het paradijs binnenging”. Maar Augustinus en Luther waren niet de eersten om het begrip Goddelijke gerechtigheid op die manier uit te leggen; de Schriften zelf hadden dit voor hen gedaan: “God die rijk is aan erbarming, heeft wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ons met Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden; aan zijn genade dankt gij uw redding” (Ef. 2, 4-5).
Dus, zeggen dat “Gods gerechtigheid openbaar geworden is”, komt erop neer te zeggen dat God Zijn goedheid getoond heeft, Zijn liefde en Zijn barmhartigheid. Gods gerechtigheid spreekt Zijn barmhartigheid niet alleen niet tegen, maar het is daarin dat zij bestaat!
Wat was zo belangrijk in het kruisgebeuren, dat het zo een radicale verandering rechtvaardigt in de bestemming van de mensheid? In zijn Paus Benedictus XVI - Boek
Jezus van Nazareth - Het leven van Jezus - tussen Zijn doop in de Jordaan en de Gedaanteverandering
Deel I (13 april 2007) schrijft Benedictus XVI: “Ongerechtigheid, het kwaad als een werkelijkheid, kan niet zomaar geïgnoreerd worden, opzij geschoven. Het moet verwijderd, overwonnen worden. Dat alleen is ware barmhartigheid. En aangezien de mens daar niet toe bekwaam is, neemt God het nu zelf op zich – dat is Gods onvoorwaardelijke goedheid”. God heeft zich niet tevreden gesteld met aan de mens zijn zonden te vergeven. Hij heeft oneindig meer gedaan, Hij heeft die zonden op zich genomen, op Zijn schouders gedragen. De Zoon van God, zegt de heilige Paulus, “heeft zichzelf tot zonde gemaakt”. Een verschrikkelijk woord! Reeds in de Middeleeuwen hadden sommigen het er moeilijk mee te geloven dat God de dood van Zijn Zoon eist om zich met de wereld te verzoenen. De heilige Bernardus antwoordde hen: "Niet de dood van de Zoon behaagde Hem maar Zijn wil om spontaan te sterven voor het heil van de wereld”: “Non mors placuit sed voluntas sponte morientis”. Dus niet de dood maar de liefde heeft ons gered!
Gods liefde heeft de mens in zijn meest extreme verschansing bereikt, namelijk in de dood. Christus’ dood moest in ieders oog verschijnen als het hoogste bewijs van Gods barmhartigheid voor de zondaars. En daarom heeft zij evenmin de majesteitelijkheid van een eenzame dood, maar is zij verbonden aan de dood van twee misdadigers. Jezus wil de vriend van de zondaars blijven ten einde toe. Hij sterft dus zoals zij en met hen.
Het uur is gekomen ons rekenschap te geven dat het tegendeel van barmhartigheid niet de gerechtigheid is, maar de wraak. Jezus heeft barmhartigheid en gerechtigheid niet tegenover elkaar geplaatst, maar tegenover de wet van oog om oog en tand om tand. Door de zonden te vergeven, ziet God niet van de gerechtigheid af, maar van de wraak; Hij wil de dood van de zondaar niet, maar dat hij zich bekeert en leeft. Vgl. Ez. 18, 23 Op het kruis heeft Jezus de Vader niet gevraagd Zijn zaak te wreken; Hij vroeg degenen die Hem gekruisigd hadden te vergeven. De haat en brutaliteit van de terroristische aanslagen deze week in Brussel helpen ons Gods kracht te begrijpen die vervat ligt in de laatste woorden van Christus: “Vader, vergeef het hun want ze weten niet wat ze doen” (Lc. 23, 34). Hoe groot de haat van mensen ook kan zijn, Gods liefde was en zal altijd sterker zijn. Het is tot ons, in de huidige omstandigheden, dat de oproep van de apostel Paulus gericht is: “Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwint het kwade door het goede” (Rom. 12, 21).
Wij moeten de wraak ontmythologiseren! Zij is een allesoverheersende mythe geworden die alles en iedereen besmet, te beginnen met de kinderen. Een groot deel van de verhalen op het beeldscherm en van elektronische spelletjes zijn verhalen over wraak, die men soms laat doorgaan voor de overwinning van een lieve held. De helft, of meer, van het lijden in de wereld (als het niet om natuurrampen gaat) komt door het verlangen naar wraak, zowel in interpersoonlijke relaties als in de verhouding tussen Staten en volken.
Dostojevski zei dat “schoonheid de wereld zal redden”; maar schoonheid kan ook tot verval leiden. Barmhartigheid is het enige dat werkelijk de wereld kan redden! Gods barmhartigheid voor de mensen en van de mensen onder elkaar. En deze kan redden, vandaag heel bijzonder, wat op dit ogenblik in de wereld het meest kostbare en meest broze is: het huwelijk en het gezin. In het huwelijk gebeurt enigszins wat gebeurde in de relatie tussen God en de mensen, die de Kerk precies beschrijft in termen die naar het huwelijk verwijzen. In het eerste begin, zei ik, is er de liefde, niet de barmhartigheid. Ook in het huwelijk, is er in het begin alleen de liefde. Men huwt niet uit barmhartigheid maar uit liefde. Doch na jaren, na maanden samenleven, beginnen bij de ene en de andere beperktheden te voorschijn te treden, problemen met de gezondheid, de financies, de kinderen. Er komt sleur en de vreugde dooft uit.
Wat een huwelijk van de teloorgang kan redden en terug op de helling kan helpen, is barmhartigheid, begrepen in Bijbelse zin, namelijk niet alleen als wederzijdse vergeving maar als “tedere ontferming, goedheid, deemoed, zachtheid en geduld” (Kol. 3, 12). Barmhartigheid voegt de agape bij de eros, de liefde van zelfgave en medeleven bij de zinnelijke liefde . God “heeft medelijden” met de mens (Ps. 102, 13): zouden man en vrouw geen medelijden moeten hebben met elkaar? En zouden wij, die in gemeenschap leven, geen medelijden moeten hebben met elkaar, in plaats van elkaar te beoordelen?
Laat ons bidden. Hemelse Vader, omwille van de verdiensten van Uw Zoon die zich voor ons op het kruis tot zonde gemaakt heeft, neem het verlangen naar wraak weg uit het hart van de mensen, gezinnen en volken, en doe ons van de barmhartigheid houden. Moge de bedoeling van de Heilige Vader om dit Heilig Jaar van de Barmhartigheid af te kondigen, een concreet antwoord vinden in ons hart en ons allen de vreugde doen kennen in het diepste van onszelf met U verzoend te zijn. Zo zij het!