Paus Franciscus - 20 maart 2016
De menigte van Jeruzalem riep in feeststemming wanneer zij Jezus onthaalt: "Gezegend Hij die komt in de Naam des Heren". Vgl. Lc 19, 38 Wij hebben dat enthousiasme tot het onze gemaakt: door met palm- en olijftakken te wuiven, hebben wij lof en vreugde geuit, het verlangen Jezus te ontvangen die naar ons komt. Ja, zoals Hij Jeruzalem is binnen gegaan, zo verlangt Hij binnen te komen in onze steden en in ons leven. Hij komt nederig tot ons, zoals in het Evangelie, gewoon op een ezel, maar Hij komt “in de Naam des Heren”: met de macht van Zijn Goddelijke liefde vergeeft Hij onze zonden en verzoent Hij ons met de Vader en onszelf.
Jezus is blij met de genegenheid die de mensen Hem tonen en wanneer de farizeeën zeggen, de kinderen en andere mensen te doen zwijgen die Hem toejuichen, antwoordt Hij: “als zij zwijgen, roepen de stenen”. Vgl. Lc. 19, 40 Niets kon het enthousiasme tegenhouden dat Jezus’ intocht veroorzaakte; moge niets ons beletten in Hem de bron van onze vreugde te vinden, ware vreugde die blijft en vrede geeft. Want alleen Jezus redt ons van de banden van zonde, dood, angst en droefheid.
Maar de liturgie van deze dag leert ons dat de Heer ons niet gered heeft door een triomfantelijke intocht noch door middel van krachtige wonderen. In de tweede lezing vat de apostel Paulus de weg van de verlossing samen in twee werkwoorden: “Hij heeft zich van zichzelf ontdaan” en “Hij heeft zich vernederd” (Fil. 2, 7-8). Deze twee werkwoorden zeggen ons tot welk uiterste Gods liefde voor ons is gegaan. Jezus heeft zich van zichzelf ontdaan: Hij heeft voor ons afgezien van de heerlijkheid als Zoon van God en is Mensenzoon geworden om in alles solidair te zijn met ons, zondaars, Hij die zonder zonde is. En dat niet allen: Hij heeft onder ons geleefd in het “bestaan van een slaaf” (Fil. 2, 7); niet als koning, als prins, maar als slaaf. Hij heeft zich dus vernederd, en de afgrond van Zijn vernedering die ons in de Goede Week getoond wordt, lijkt bodemloos.
Het eerste gebaar van deze liefde "tot het uiterste toe" (Joh. 13, 1) is de voetwassing. “De Leraar en Heer” verlaagt zich tot bij de voeten van de leerlingen, zoals alleen dienaars dat doen. Hij heeft ons door het voorbeeld getoond dat wij ons moeten laten bereiken door Zijn liefde die zich over ons buigt; daar kunnen we niet aan voorbij, wij kunnen niet liefhebben zonder ons eerst door Hem te laten beminnen, zonder Zijn verrassende tederheid te ervaren en zonder te aanvaarden dat ware liefde bestaat in concrete dienstbaarheid.
Maar dat is slechts het begin. De vernedering die Jezus ondergaat, wordt in het lijden extreem. Hij wordt verkocht voor dertig denariën en verraden door de kus van een leerling die Hij gekozen en vriend genoemd heeft. Door spot, beledigingen en bespuwingen tot in Zijn ziel vernederd, lijdt Hij in Zijn lichaam verschrikkelijke pijnen: slagen, geselingen en de doornenkroon maken Hem onherkenbaar. Hij ondergaat ook gemeenheden en een onrechtvaardige veroordeling door de religieuze en politieke autoriteiten: Hij werd tot zonde gemaakt en ongerechtig bevonden.
Vervolgens stuurt Pilatus Hem naar Herodes en deze stuurt Hem naar de Romeinse gezagsdrager: terwijl iedere gerechtigheid Hem geweigerd wordt, ervaart Jezus ook onverschilligheid want niemand wil verantwoordelijkheid dragen voor Zijn lotsbestemming. En ik denk aan zo veel mensen, aan de vele gemarginaliseerden, aan de vele ontheemden, de vele vluchtelingen, aan hen voor wiens lotsbestemming velen geen verantwoordelijkheid willen dragen. De menigte, die Hem kort voordien had bejubeld, verandert haar lofzangen in kreten van beschuldiging en verkiest zelfs dat een moordenaar in Zijn plaats wordt vrijgelaten.
Zo komt Hij aan de dood op het kruis, de meest pijnlijke en onterende, voorbehouden voor verraders, slaven en de ergste misdadigers. Eenzaamheid, smaad en pijn zijn nog niet het hoogtepunt van Zijn ontlediging. Om in alles met ons solidair te zijn, ervaart Hij op het kruis ook de mysterieuze verlatenheid door de Vader. Maar in de verlatenheid bidt Hij en geeft Hij zich over: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest” (Lc. 23, 46).
Hangend aan het kruis, wordt Hij naast de bespotting, geconfronteerd met de laatste bekoring: de provocatie om van het kruis te komen, om het kwaad door kracht te overwinnen en het gelaat te tonen van een machtige en onoverwinnelijke God. Jezus openbaart daarentegen en precies hier, op het hoogtepunt van de ontlediging, het ware gelaat van God, die barmhartigheid is. Hij vergeeft aan wie Hem gekruisigd hebben, opent de poorten van het paradijs voor de berouwvolle moordenaar en raakt het hart van de honderdman. Als het mysterie van het kwaad afgrondelijk is, is de werkelijkheid van de Liefde die het doorboord heeft, oneindig, zij gaat tot in het graf en tot in de helle, neemt al ons lijden op zich om het vrij te kopen, brengt het licht in de duisternis, het leven in de dood, de liefde in de haat.
Gods manier van handelen kan ons zo veraf lijken ; Hij, heeft zich voor ons van zichzelf ontdaan, terwijl het voor ons zelfs moeilijk lijkt onszelf een beetje te vergeten. Hij komt ons verlossen; wij worden geroepen Zijn weg te kiezen: de weg van dienstbaarheid, gave, zelfvergetelheid. Mochten wij die weg kunnen nemen door deze dagen stil te staan om naar de Gekruisigde te kijken; Hij is Gods vlees. Ik nodig u uit naar het vlees van God te kijken, om de nederige liefde te leren die redt en leven geeft, om egoïsme, het zoeken van macht en faam af te wijzen. Door Zijn vernedering nodigt Jezus ons uit Zijn weg te gaan. Richten wij onze blik naar Hem, vragen wij de genade ten minste iets te begrijpen van dit mysterie van Zijn ontlediging voor ons; schouwen wij zo in stilte het mysterie van deze Week.