
H. Paus Johannes Paulus II - 16 januari 1980
De volgende verzen van het boek Genesis tonen volgens de jahwistische tekst van hoofdstuk 3 weliswaar aan dat dit 'historisch' perspectief op een andere manier zal worden opgebouwd dan dat van het gelukkig makend 'begin' (na de erfzonde). Vandaar dat we dus extra diep moeten doordringen in de mysterievolle tegelijk theologische en antropologische structuur van dat 'begin'. In heel het perspectief van zijn eigen geschiedenis, zal de mens namelijk nooit in gebreke blijven, een echtelijke betekenis aan zijn lichaam te hechten. Ook al ondervindt die betekenis tal van ontaardingen, die ze ook in de toekomst zal blijven ondervinden, toch zal ze altijd het diepste niveau blijven dat in alle eenvoud en zuiverheid ervan geopenbaard dient te worden en getoond moet worden in heel de waarheid ervan als teken van het 'beeld van God'. En daarlangs loopt ook de weg van het mysterie van de schepping naar de 'verlossing van het lichaam'. vgl. Rom. 8 Voorlopig nog op de drempel van dat historisch perspectief blijvend, geven we ons op grond van Genesis 2, 23-25 duidelijk rekenschap van de band die terdege bestaat tussen de openbaring en ontdekking van de echtelijke betekenis van het lichaam en het oorspronkelijke geluk van de mens. Die echtelijke betekenis is eveneens gelukkig makend en toont als zodanig definitief heel de werkelijkheid aan van die gave, die schenking, waarover de eerste bladzijde van het boek Genesis ons spreekt. De lezing ervan overtuigt ons van het feit dat het besef van de betekenis van het lichaam dat daaruit voortvloeit - en in het bijzonder van de 'echtelijke' betekenis ervan - het fundamentele element vormt van het menselijk bestaan in de wereld.
Die 'echtelijke' betekenis van het menselijk lichaam kan alleen begrepen worden in de context van de persoon.
Het lichaam heeft een 'echtelijke' betekenis omdat de mens die persoon is, zoals het Concilie zegt, een schepsel is dat 'om zichzelf' door God is gewild, en dat bijgevolg zichzelf alleen volledig kan vinden in de gave van zichzelf.
Hoewel Christus de man en de vrouw naast de roeping tot het huwelijk een andere roeping heeft geopenbaard - namelijk om van het huwelijk af te zien omwille van het rijk der hemelen - brengt hij met die roeping dezelfde waarheid omtrent de menselijke persoon naar voren. Zijn een man en een vrouw in staat zichzelf als gave te schenken voor het rijk der hemelen, dan bewijst dit (en misschien zelfs nog meer) wat de vrijheid van het menselijk lichaam is. En dat wil zeggen dat dit lichaam een volledige 'echtelijke' betekenis heeft.