Paus Franciscus - 2 maart 2016
Dierbare broeders en zusters, goeie dag!
Wanneer we over Gods barmhartigheid spraken, hebben we meermaals de figuur voor de geest gebracht van een huisvader die van zijn kinderen houdt, hen helpt, voor hen zorgt en hen vergeeft. En als een vader voedt hij hen op en verbetert hen wanneer zij fout doen, zodat ze goed kunnen opgroeien.
Zo wordt God voorgesteld in het eerste hoofdstuk van de profeet Jesaja waar de Heer zich als een liefdevolle maar ook als een oplettende en strenge vader tot Israël richt en het van ontrouw en corruptie beschuldigt, om het terug te brengen op de weg van de gerechtigheid. Onze tekst begint aldus:
“Hoort hemelen! Luister, aarde!
want Jahwe neemt het woord.
Ik heb zonen grootgebracht en opgevoed,
maar zij zijn tegen Mij in opstand gekomen.
Een os kent zijn eigenaar,
een ezel de krib van zijn meester;
maar Israël weet van niets,
mijn volk heeft geen begrip” (Jes. 1, 2-3).
God spreekt door de profeet tot Zijn volk met de bitterheid van een ontgoochelde vader: Hij heeft Zijn kinderen opgevoed, en nu komen zij tegen Hem in opstand. Zelfs de dieren zijn hun meester trouw en erkennen de hand van degene die hen voedt; het volk erkent God niet meer, het weigert begrip op te brengen. Al is Hij gekwetst, God laat Zijn liefde spreken en doet beroep op het geweten van Zijn onwaardige kinderen opdat zij zich zouden herpakken en opnieuw laten liefhebben. Dat is wat God doet! Hij komt ons tegemoet opdat wij ons door Hem, door onze God laten liefhebben.
De relatie tussen vader en zoon, waar de profeten dikwijls naar verwijzen om te spreken over de band van het verbond tussen God en Zijn volk, is ontaard. De opvoedkundige taak van ouders bestaat erin hen in vrijheid te laten opgroeien, hen verantwoordelijkheidszin te geven, bekwaam om het goede te doen voor zichzelf en voor anderen. Integendeel, door de zonde wordt de vrijheid een voorwendsel voor autonomie, een voorwendsel voor hoogmoed, en hoogmoed leidt tot opstandigheid en de illusie van zelfgenoegzaamheid.
Het is dan dat God zijn volk eraan herinnert: “u bent verkeerde wegen gegaan”. Liefdevol en bitter zegt Hij “Mijn” volk. God verloochent ons nooit; wij zijn Zijn volk, de slechtste man, de slechtste vrouw, het slechtste volk, zijn Zijn kinderen. Zo is god: nooit, nooit verloochent Hij ons! Hij zegt altijd: “Mijn kind, kom!”. Zo is de liefde van onze Vader ; dat is Gods barmhartigheid. Zo een vader te hebben, geeft ons hoop, geeft ons vertrouwen. Deze aanhankelijkheid zou moeten beleefd worden in het vertrouwen en de gehoorzaamheid, in het besef dat alles gave is, komend uit de liefde van de Vader. Daarentegen is er ijdelheid, dwaasheid en afgoderij.
Daarom richt de profeet zich nu rechtstreeks tot dit volk met strenge woorden om het de ernst van zijn fout te helpen begrijpen:
“Wee die zondige natie, dat volk, (…)
die verdorven zonen!
Zij hebben Jahwe verlaten,
Israëls Heilige veracht,
zij hebben hem de rug toegekeerd” (Jes. 1, 4).
Het gevolg van de zonde is een toestand van lijden, waarvan het land ook de gevolgen draagt, vernield en tot een woestijn vervallen zodat Sion, dat wil zeggen Jeruzalem, onbewoonbaar wordt. Waar God en Zijn vaderschap afgewezen worden, is geen leven meer mogelijk, verliest het bestaan zijn wortels, lijkt alles verdorven en vernietigd. Toch heeft zelfs dat pijnlijk ogenblik heil op het oog. De beproeving wordt gegeven opdat het volk de bitterheid zou kunnen ervaren van degene die God verlaat en zich dus confronteert met de trieste leegte van een keuze voor de dood. Lijden, de onvermijdelijke consequentie van een zelfvernietigende beslissing, moet de zondaar doen nadenken om hem open te stellen voor bekering en vergeving.
Dat is de weg van Gods barmhartigheid: God behandelt ons niet naar onze fouten. Vgl. Ps. 103,10 De straf wordt het instrument om te doen nadenken. Zo begrijpt men dat God Zijn volk vergeeft, dat Hij genadig is en niet alles vernielt maar dat Hij steeds de deur open laat voor de hoop. Heil impliceert de beslissing om te luisteren en zich te laten bekeren, maar dit blijft altijd een belangeloze gave. De Heer wijst in Zijn barmhartigheid dus een weg aan die niet die van rituele offers is, maar eerder die van de gerechtigheid. De eredienst wordt niet bekritiseerd omdat zij nutteloos zou zijn op zich, maar omdat zij in plaats van uitdrukking te zijn van bekering, de bekering zou vervangen; en de eredienst wordt zo het zoeken van zijn eigen gerechtigheid en schept de verkeerde overtuiging dat het de offers zijn die redden en niet Gods barmhartigheid die de zonde vergeeft.
Om het goed te begrijpen : wanneer iemand ziek is, gaat hij naar de dokter; wanneer men zich zondaar weet, gaat men tot de Heer. Maar als hi in plaats van naar de dokter, naar de tovenaar gaat, geneest hij niet. Dikwijls gaan wij niet tot de Heer, en verkiezen wij verkeerde wegen te gaan door rechtvaardiging, gerechtigheid, vrede te zoeken buiten Hem. God, zegt de profeet Jesaja, houdt niet van het bloed van stieren en lammeren (Jes. 1, 11), vooral als het een offer is met handen die bevuild zijn meet het bloed van onze broeders (Jes. 1, 15). Maar ik denk aan sommige weldoeners van de Kerk die met hun gave komen: “hier, een gift voor de Kerk!”; het resultaat van het bloed van zo veel mensen die uitgebuit, mishandeld, onderdrukt worden door slecht betaald werk! Ik zou tot die personen zeggen: “alstublieft, vertrek met uw cheque en verbrand hem”.
Gods volk, dat wil zeggen de Kerk, heeft geen vuil geld nodig, maar harten die open staan voor Gods barmhartigheid. Het is noodzakelijk dat men tot God nadert met propere handen, door het kwade te vermijden en het goede en de gerechtigheid te doen. Hoe mooi is de manier waarop de profeet eindigt: “Houdt op met kwaad doen. Leert liever het goede te doen, betracht rechtvaardigheid, helpt de verdrukten, verschaft recht aan de wezen, verdedigt de weduwen” (Jes. 1, 16-17). Ik denk aan al die vluchtelingen die in Europa aanmeren en niet weten waarheen.
Dan zegt de Heer, zelfs als uw zonden rood zijn als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw en vlekkeloos als wol, en het volk zal de opbrengst van de aarde kunnen eten en in vrede leven. Vgl. Jes. 1, 19
Dat is het wonder van Gods vergeving; de vergeving die God als Vader aan Zijn volk wil geven. Gods barmhartigheid wordt iedereen aangeboden en deze woorden van de profeet gelden ook vandaag voor ons allen die uitgenodigd worden om als kinderen van God te leven.