Paus Franciscus - 10 februari 2016
Dierbare broeders en zusters, goedendag en goede tocht tijdens de Veertigdagentijd!
Het is mooi en betekenisvol deze audiëntie op Aswoensdag zelf te kunnen beleven. Laten we vandaag, bij het begin van onze veertigdagentocht stil staan bij de oude institutie van het jubileum. Het is heel oud wat door de Heilige Schrift wordt bevestigd. We vinden het vooral in het boek Leviticus, waar het voorgesteld wordt als een hoogtepunt in het godsdienstige en sociale leven van het volk Israël.
Elke vijftig jaar, "op de dag van verzoening" (Lev. 25, 9), als de barmhartigheid van de Heer over heel het volk werd afgeroepen, kondigde de klank van de ramshoorn een groot gebeuren van bevrijding aan. In het boek Leviticus lezen we inderdaad: "Dat vijftigste jaar moet een heilig jaar zijn: dan moet u in het land afkondigen dat alle bewoners hun slaven vrijlaten. Het moet een jobeljaar voor u zijn; iedereen wordt hersteld in zijn vroeger bezit en keert terug naar zijn familie (....). In het jobeljaar zal iedereen in zijn vroeger bezit worden hersteld" (Lev. 25, 10.13). Volgens deze bepalingen kon iemand die zijn land of woning had moeten verkopen het opnieuw in eigendom krijgen; en als iemand, die verplicht was geweest schulden te maken en ze onmogelijk terug kon betalen, in dienst was gekomen van de schuldeiser, kon hij vrij naar zijn familie terugkeren en in zijn vroegere bezit worden hersteld.
Het was een soort "algemene kwijtschelding", waarmee aan iedereen de mogelijkheid geboden werd naar de oorspronkelijke situatie terug te keren, met het schrappen van elke schuld, de teruggave van het land en de mogelijkheid om opnieuw te genieten van de vrijheid, die eigen was aan de leden van het volk van God. Een "heilig" volk, waar voorschriften zoals die van het jubileum dienden om armoede en ongelijkheid te bestrijden, een waardig leven te waarborgen aan allen en een billijke verdeling van de grond om op te wonen en er voedsel van te oogsten. De kerngedachte is dat de aarde oorspronkelijk aan God toebehoort en aan de mensen werd toevertrouwd Vgl. Gen. 1, 28-29 , en daarom kan niemand het exclusieve bezit ervan opeisen en zo situaties van ongelijkheid in het leven roepen. We kunnen daarover vandaag denken en herdenken, ieder kan in zijn hart nagaan of hij teveel heeft. Waarom het niet laten aan zij die niets hebben? Tien procent, vijftig procent .... Ik zeg: moge de Heilige Geest ieder van jullie inspireren.
Dankzij het jubeljaar kreeg wie arm was geworden opnieuw het nodige om te leven en wie rijk was geworden, gaf aan de arme terug wat hij hem ontnomen had. Het doel was een samenleving gebouwd op gelijkheid en solidariteit, waar vrijheid, grond en geld een goed werden voor iedereen en niet alleen voor enkelen, zoals nu gebeurt, als ik mij niet vergis ... Ik ben niet zeker van de cijfers, maar ongeveer tachtig procent van de rijkdom van de mensheid is in handen van minder dan twintig procent van de bevolking. Het jubeljaar is er – ik zeg dit terugdenkend aan onze heilsgeschiedenis – om ons te bekeren, zodat ons hart groter zou worden, edelmoediger; meer kind van God, met meer liefde. Een ding zeg ik jullie: als dit verlangen, als het jubeljaar niet tot in je broekzakken reikt, is het geen echt jubeljaar. Begrijpen jullie dit? Dat staat in de Bijbel! De paus heeft dat niet uitgevonden: het staat in de Bijbel. Het doel was – zoals ik zei – een samenleving gebouwd op gelijkheid en solidariteit, waar vrijheid, grond en geld een goed werden voor iedereen en niet alleen voor enkelen. Het jubeljaar had inderdaad de bedoeling het volk een concrete broederlijkheid, bestaande in wederzijdse bijstand, te helpen beleven. We mogen zeggen dat het Bijbelse jubeljaar een "jubeljaar van barmhartigheid" was, omdat het erop gericht was te zoeken naar het goed van de behoeftige broeder.
In dezelfde lijn regeerden ook andere instituties en andere wetten het leven van het volk van God, zodat men de barmhartigheid van de Heer kon ervaren langs die van de mensen. In die normen vinden we aanwijzingen die ook vandaag nog geldig zijn, die doen nadenken. Bijvoorbeeld, de Bijbelse wet schreef het betalen van "tienden" voor met het oog op de Levieten, de bedienaren van de eredienst, die geen grond bezaten, en voor de armen, de wezen en de weduwen. Vgl. Dt. 14, 22-29 Men voorzag, met andere woorden, dat het tiende deel van de oogst of van de opbrengsten van andere activiteiten, werd geschonken aan hen die zonder bescherming en in staat van behoeftigheid waren, om zo voorwaarden van relatieve gelijkheid te bevorderen binnen het volk waarin iedereen zich als broeder moest gedragen.
Er is ook de wet betreffende de "eerstelingen". Wat is dat? Het eerste deel van de oogst, het meest kostbare deel, moest gedeeld worden met de Levieten en met de vreemdelingen Vgl. Deut. 18, 4-5 Vgl. Deut. 26, 1-11 , die geen velden bezaten, zodat ook voor hen de aarde bron was van voedsel en van leven. "(...) het land behoort aan Mij; u bent er vreemdelingen en gasten" (Lev. 25, 23). We zijn allen gasten van de Heer, in afwachting van het hemels vaderland Vgl. Heb. 11, 13-16 Vgl. 1 Pt. 2, 11 , geroepen om de wereld die ons draagt bewoonbaar en menselijk te maken. Hoeveel ‘eerstelingen’ zou wie rijk is niet kunnen geven aan wie in moeilijkheden verkeert! Zoveel eerstelingen! Niet alleen eerstelingen van de veldvruchten, maar van elke andere opbrengst van arbeid, van salarissen, van spaargelden, van zoveel dingen die men bezit en die men soms verkwist. Dat gebeurt ook vandaag. Op de Apostolische Aalmoezendienst komen veel brieven aan met wat geld in: "Dit is een deel van mijn salaris om anderen te helpen". Dat is mooi; anderen helpen, liefdadigheidsinstellingen, ziekenhuizen, rusthuizen ... Ook aan de passanten geven, aan hen die vreemd zijn en op doortocht. Jezus was in Egypte op doortocht.
Het is precies hieraan denkend dat de Heilige Schrift met nadruk aanspoort edelmoedig te antwoorden op vragen voor leningen, zonder bekrompen berekeningen en zonder onmogelijke renten te eisen: "Vervalt uw broer tot armoede en kan hij zich niet handhaven, dan moet u hem hulp bieden, zodat hij bij u kan leven, op dezelfde wijze als een vreemdeling of een buitenlander. Uit eerbied voor uw God mag u van uw broer geen rente of toeslag vragen, zodat hij bij u kan blijven leven. Leen hem geld zonder rente en geef hem te eten zonder toeslag." (Lev. 25, 35-37). Deze lering is nog altijd actueel. Hoeveel gezinnen staan niet op straat als slachtoffers van de woeker! Laten we alsjeblieft bidden dat in dit jubeljaar de Heer uit ons hart zou wegrukken dat verlangen om altijd meer te willen hebben, de woeker. Dat we opnieuw edelmoedig, groot, zouden worden. Hoeveel situaties van woeker moeten we aanzien en hoeveel lijden en angst brengen ze aan de gezinnen! Hoe dikwijls gebeurt het niet dat mensen, in wanhoop, tot zelfdoding komen omdat ze het niet meer aankunnen en geen hoop hebben, omdat er geen uitgestoken hand is die hen helpt; alleen de hand van hen die de betaling van de renten komen eisen. De Heer heeft daarentegen zijn zegen beloofd aan wie de hand opent om ruimhartig te geven. Vgl. Deut. 15, 10 Hij zal je het dubbele geven, niet in geld maar op andere wijze, maar altijd zal de Heer je het dubbele geven.
Dierbare broeders en zusters, de Bijbelse boodschap is heel duidelijk: zich met moed openstellen om te delen, dat is barmhartigheid! En als wij van God barmhartigheid verwachten, laten we dan beginnen met ze onder ons te beoefenen. Dat wil zeggen: laten we ze beoefenen onder burgers, onder gezinnen, onder volkeren, onder werelddelen. Bijdragen tot een wereld zonder armen, wil zeggen een samenleving opbouwen zonder discriminaties, gebaseerd op solidariteit. Een solidariteit die leidt tot het delen van wat men bezit, in een herverdeling van de middelen gestoeld op broederlijkheid en rechtvaardigheid. Dankjewel!