21 november 1964
Echt oecumenisme is niet mogelijk zonder innerlijke bekering. Want de vernieuwing van mentaliteit Vgl. Ef. 4, 23 , de zelfverloochening en de royale beoefening van de liefde zijn de bron, waaruit de verlangens naar eenheid voortkomen en rijpen. Juist daarom moeten wij de goddelijke Geest smeken om de genade van een oprechte zelfverloochening, van nederigheid en zachtmoedigheid in het dienen van anderen, en van broederlijke vrijgevigheid jegens de naasten. "Ik, de gevangene in de Heer," aldus de apostel der heidenen, "ik vermaan u, een leven te leiden, waardig de roeping, waarmee gij geroepen zijt: in alle deemoed en zachtheid, in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend. Beijvert u, de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede" (Ef. 4, 1-3). Deze aansporing richt zich vooral tot hen, die in de heilige wijding de opdracht hebben ontvangen, de zending voort te zetten van Christus, die onder ons "niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen" (Mt. 20, 28).
Ook van de zonden tegen de eenheid geldt het getuigenis van Sint-Jan: "Als wij zeggen, dat wij niet hebben gezondigd, maken wij Hem tot een leugenaar en is zijn Woord niet in ons" (1 Joh. 1, 10). Wij vragen daarom nederig vergiffenis aan God en aan onze gescheiden broeders, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven.
Laten alle Christenen eraan denken, dat zij de eenheid onder de Christenen des te meer bevorderen en tevens in praktijk brengen, naarmate zij hun leven zuiverder afstemmen op het Evangelie. Want hoe inniger hun gemeenschap is met de Vader, het Woord en de Geest, des te dieper en gemakkelijker zullen zij de wederzijdse broederliefde doen groeien.
Deze bekering van het hart en heiligheid van leven moeten, samen met private en publieke gebeden voor de eenheid van de Christenen, beschouwd worden als de ziel van heel de oecumenische beweging en kunnen met recht een geestelijk oecumenisme worden genoemd.
Het is dan ook bij de katholieken een gebruik om dikwijls samen het gebed te bidden voor de eenheid van de Kerk, dat onze Verlosser op de vooravond van zijn lijden zo dringend bad tot zijn Vader: "Mogen zij allen één zijn" (Joh. 17, 21).
Bij bepaalde bijzondere gelegenheden, zoals gebedsoefeningen "voor de eenheid" en bij oecumenische congressen is het geoorloofd en zelfs wenselijk, dat katholieken zich met hun gescheiden broeders verenigen in gebed. Deze gezamenlijke gebeden zijn ongetwijfeld een zeer krachtig middel om de genade van de eenheid te verkrijgen en ze vormen een echt bewijs van de banden, die de katholieken nog verbinden met hun gescheiden broeders: "want waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden" (Mt. 18, 20).
Toch mag men de deelname aan elkaars heilige diensten niet beschouwen als een middel, dat men naar willekeur kan aanwenden om de eenheid van de Christenen te herstellen. Deze deelname hangt vooral af van twee beginselen: het uitdrukken van de eenheid van de Kerk en het deelhebben aan de genademiddelen. Het uitdrukken van de eenheid verbiedt meestal de deelname. De noodzaak om deel te hebben aan de genade maakt haar soms aanbevelenswaardig. Over de concrete manier van handelen moet het plaatselijk bisschoppelijk gezag, rekening houdend met alle omstandigheden van tijd, plaats en personen, met wijsheid beslissen, tenzij de bisschoppenconferentie overeenkomstig haar eigen statuten of de heilige Stoel anders bepalen.