21 november 1964
In deze ene en enige Kerk van God hebben reeds in het begin zich enkele scheuringen voorgedaan Vgl. 1 Kor. 11, 18-19 Vgl. Gal. 1, 6-9 Vgl. 1 Joh. 2, 18-19 , die de apostel scherp veroordeelt. Vgl. 1 Kor. 1, 11. vv Vgl. 1 Kor. 11, 22 In latere eeuwen echter zijn er grotere onenigheden ontstaan en hebben omvangrijke gemeenschappen zich afgescheiden van de volledige gemeenschap van de katholieke Kerk, soms niet zonder de schuld van mensen van beide partijen. Hen echter, die nu geboren worden in dergelijke gemeenschappen en er gevormd worden tot het geloof in Christus, kan men niet beschuldigen van de zonde van afscheiding, en de katholieke Kerk koestert jegens hen een broederlijke eerbied en liefde. Want zij, die in Christus geloven en geldig gedoopt zijn, hebben een zekere, zij het onvolmaakte, gemeenschap met de katholieke Kerk. Ongetwijfeld bestaan er, op grond van verschillen van allerlei aard, tussen hen en de katholieke Kerk, in de leer en soms ook in de discipline, en eveneens met betrekking tot de structuur van de Kerk, talrijke en soms ernstige beletselen voor een volledige kerkelijke gemeenschap, die de oecumenische beweging uit de weg tracht te ruimen. Toch worden deze mensen, door het geloof in het Doopsel gerechtvaardigd, in Christus ingelijfd Vgl. Concilie van Florence, Decreet, Sessio VIII - 8e Sessie: Decreet voor de Armeniërs, Exsultate Deo - Decretum pro Armenis (22 nov 1439), 4-6 en daarom dragen zij met recht de erenaam van Christen en worden zij door de kinderen van de katholieke Kerk met recht erkend als broeders in de Heer. Vgl. H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. Ps. 32, II, 29: PL 36, 299
Bovendien kunnen er onder de elementen of waarden, die alle samen de Kerk opbouwen en levend maken, verschillende, ja soms zeer vele en uitermate belangrijke worden aangetroffen buiten het zichtbaar geheel van de katholieke Kerk, zoals: het geschreven Woord van God, het genadeleven, het geloof, de hoop en de liefde, en andere innerlijke gaven van de Heilige Geest en zichtbare elementen. Al deze zaken, die van Christus voortkomen en tot Hem voeren, behoren rechtens tot de enige Kerk van Christus.
Ook zien wij, dat bij de van ons gescheiden broeders talrijke heilige handelingen van de christelijke godsdienst worden verricht, en deze kunnen op allerlei wijzen, volgens de verschillende situatie van iedere Kerk of gemeenschap, zeer zeker en werkelijk het genadeleven voortbrengen, en ze zijn een geschikte weg om de toegang tot de heilsgemeenschap te ontsluiten.
Daarom zijn ook de afgescheiden Kerken Vgl. 4e Concilie van Lateranen, Hfd 4. Over de hoogmoed van de Grieken ten opzichte van de Latijnen, Caput 4. De superbia Graecorum contra Latinos (11 nov 1215) Vgl. 2e Concilie van Lyon, 4e Zitting - Geloofsbelijdenis van Keizer Michael Palaiologos, Sessio IV - Professio fidei Michaelis Palaeologi (6 juli 1274) Vgl. Concilie van Florence, Bul, Sessio VI - 6e Zitting: Over de eenheid met de Grieken, Laetentur caeli - Decretum pro Graecis (6 juli 1439) en gemeenschappen, ofschoon zij volgens onze overtuiging bepaalde tekorten vertonen, geenszins zonder betekenis en waarde in het heilsmysterie. Want de Geest van Christus weigert niet, zich van haar te bedienen als heilsmiddelen, die hun kracht ontlenen aan de volheid zelf van genade en waarheid, aan de katholieke Kerk toevertrouwd.
Maar de van ons gescheiden broeders, hetzij individueel, hetzij collectief in hun gemeenschappen en Kerken, bezitten toch niet de eenheid, door Jezus Christus geschonken aan allen, die Hij heeft doen herboren worden en gezamenlijk tot leven heeft gewekt voor één lichaam en voor een nieuw leven, de eenheid, waarvan de Heilige Schrift en de eerbiedwaardige overlevering van de Kerk getuigen. Want alleen door de katholieke Kerk van Christus, die het algemeen heilsmiddel is, kan men deelachtig worden aan heel de volheid van de heilsmiddelen. Wij geloven nl., dat de Heer alle goederen van het nieuwe Verbond alleen aan het apostelcollege, met Petrus als hoofd, heeft toevertrouwd, en wel om op aarde het éne Lichaam van Christus te vormen, waarin allen, die reeds op enigerlei wijze deel uitmaken van het volk Gods, volledig moeten worden ingelijfd. En al blijft dit volk gedurende zijn aardse pelgrimstocht in zijn leden blootgesteld aan de zonde, toch groeit het in Christus en wordt het door God volgens zijn mysterievolle plannen met zachtheid geleid, om eens blij te komen tot de gehele volheid van de eeuwige heerlijkheid en het hemelse Jeruzalem.
De Kerken en kerkelijke Gemeenschappen, die in de geweldige crisis, welke in het Westen reeds op het eind van de middeleeuwen begon, of in later tijd zich van de Apostolische Stoel van Rome hebben afgescheiden, hebben met de katholieke Kerk een bijzondere verwantschap en nauwe verbondenheid op grond van het feit, dat het Christenvolk in de vroegere eeuwen zolang in de kerkelijke gemeenschap heeft geleefd.
Deze Kerken en kerkelijke Gemeenschappen wijken door haar verschil in oorsprong, leer en geestelijk leven, sterk af niet alleen van ons, maar ook van elkaar, zodat een volledig juiste beschrijving ervan zeer moeilijk is en daarom niet in ons plan ligt.
Ofschoon de oecumenische beweging en het verlangen naar vrede met de katholieke Kerk zich nog niet overal krachtig hebben ontwikkeld, hopen we toch, dat de oecumenische geest en de wederzijdse waardering bij allen langzamerhand zullen toenemen.
Toch moet men erkennen, dat er tussen deze Kerken en Gemeenschappen enerzijds en de katholieke Kerk anderzijds belangrijke verschillen bestaan, niet alleen van historische, sociologische, psychologische en culturele aard, maar vooral in het interpreteren van de geopenbaarde waarheid. Om ondanks deze verschillen de oecumenische dialoog gemakkelijker op gang te kunnen brengen, willen wij hier wijzen op enkele punten, die de grondslag en de stimulans kunnen en moeten vormen voor deze dialoog.
Wij hebben vooral die Christenen op het oog, die Jezus Christus openlijk belijden als God en Heer en als de enige Middelaar tussen God en de mensen, tot eer van de ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Wij weten weliswaar, dat er verschillen bestaan met de leer van de katholieke Kerk ook omtrent Christus, het mensgeworden Woord van God, en het Verlossingswerk, en bijgevolg omtrent het geheim en de taak van de Kerk, en de rol van Maria bij het heilswerk. Toch zien wij met vreugde onze gescheiden broeders zich richten op Christus als de bron en het middelpunt van de kerkelijke gemeenschap. Hun verlangen naar vereniging met Christus drijft hen ertoe om steeds meer de eenheid te zoeken en ook om vooral getuigenis van hun geloof af te leggen tegenover de volken.
De liefde en verering voor de Heilige Schrift, en, wij zouden bijna zeggen, de cultus van de Heilige Schrift, brengen onze broeders tot een voortdurende en ijverige studie van het heilige boek. Het Evangelie "is immers een goddelijke kracht tot heil van ieder, die erin gelooft, allereerst de Jood, maar ook de Griek" (Rom. 1, 16).
Onder aanroeping van de Heilige Geest zoeken zij in de heilige Schrift God als degene, die tot hen spreekt in Christus, aangekondigd door de profeten, het Woord van God, voor ons mens geworden. Daarin beschouwen zij het leven van Christus en al wat de goddelijke Meester heeft geleerd en gedaan voor het heil van de mensen, vooral de geheimen van zijn dood en verrijzenis.
Maar wanneer de van ons gescheiden Christenen het goddelijk gezag van de heilige Boeken erkennen, denken zij anders dan wij - en dit weer met onderlinge verschillen - over de verhouding tussen de Schrift en de Kerk, waarin, volgens het katholiek geloof, het authentieke leerambt een bijzondere plaats inneemt bij de uitleg en de verkondiging van het geschreven woord Gods.
Toch is de Heilige Schrift juist bij de dialoog een voortreffelijk hulpmiddel in de machtige hand van God tot het bereiken van de eenheid, die de Verlosser alle mensen voorhoudt.
Wanneer het Sacrament van het Doopsel overeenkomstig de instelling van de Heer op de juiste wijze wordt toegediend en met de vereiste gesteltenis wordt ontvangen, wordt de mens hierdoor werkelijk ingelijfd in de gekruisigde en verheerlijkte Christus en herboren tot een deelhebben aan het goddelijk leven volgens het woord van de apostel: "Met Hem begraven in het Doopsel, zijt gij ook met Hem daaruit opgestaan, door het geloof in de kracht Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt" (Kol. 2, 12). Vgl. Rom. 6, 4
Het Doopsel vormt dus de sacramentele band van eenheid tussen allen, die er door zijn wedergeboren. Toch is het Doopsel op zich slechts een eerste begin, omdat het geheel en al de volheid van het leven in Christus tot doel heeft. Daarom is het Doopsel gericht op de volledige belijdenis van het geloof, op de volledige inlijving in het heilsinstituut, gelijk Christus dit heeft gewild, en eindelijk op de volledige opname in de eucharistische gemeenschap.
De van ons gescheiden kerkelijke Gemeenschappen hebben weliswaar niet de volledige eenheid met ons, zoals die voortvloeit uit het Doopsel, en ook is het onze overtuiging, dat zij, vooral vanwege het ontbreken van het Wijdingssacrament, niet het echte en volledige wezen van het mysterie van de Eucharistie hebben bewaard; maar toch: wanneer zij in het heilig Avondmaal de dood en de verrijzenis van de Heer gedenken, belijden zij, dat de gemeenschap met Christus een teken is van het leven, en verwachten zij zijn glorievolle komst. Daarom moet de leer omtrent het Avondmaal van de Heer, omtrent de overige Sacramenten en omtrent de eredienst en het dienstwerk van de Kerk het voorwerp vormen van de dialoog.
Het christelijk leven van deze broeders wordt gevoed door het geloof in Christus en gesteund door de genade van het doopsel en het aanhoren van Gods woord. Het komt tot uiting in hun persoonlijk gebed, in de overweging van de Bijbel, in het christelijk gezinsleven en in de eredienst van de gemeente, wanneer zij bijeenkomt om God te loven. Overigens vertoont hun eredienst soms belangrijke elementen van de gemeenschappelijke oude liturgie.
Hun geloof in Christus heeft als vrucht: lof- en dankzegging voor Gods weldaden, en daarnaast een levendige zin voor rechtvaardigheid en een oprechte liefde voor de naaste. Door dit werkzaam geloof zijn ook vele instellingen tot stand gekomen, die tot doel hebben, de geestelijke en lichamelijke nood te lenigen, de opvoeding van de jeugd te verzorgen, de sociale situatie menselijker te maken en overal de vrede te bevorderen.
Het feit, dat er onder de Christenen velen zijn, die in zake de moraal het Evangelie anders verstaan dan de katholieken en voor de ingewikkelde problemen van de moderne samenleving niet dezelfde oplossingen aanvaarden, doet niets af aan hun wil om zich evenals wij te houden aan het woord van Christus als aan de bron van christelijke deugd, en het gebod van de apostel op te volgen: "al wat gij doet in woord of werk, doet alles in de naam van Jezus, de Heer, God de Vader dankend door Hem" (Kol. 3, 17). Hier kan een eerste uitgangspunt liggen voor de oecumenische dialoog over de toepassing van het Evangelie op het gebied van de moraal.