21 november 1964
Het christelijk leven van deze broeders wordt gevoed door het geloof in Christus en gesteund door de genade van het doopsel en het aanhoren van Gods woord. Het komt tot uiting in hun persoonlijk gebed, in de overweging van de Bijbel, in het christelijk gezinsleven en in de eredienst van de gemeente, wanneer zij bijeenkomt om God te loven. Overigens vertoont hun eredienst soms belangrijke elementen van de gemeenschappelijke oude liturgie.
Hun geloof in Christus heeft als vrucht: lof- en dankzegging voor Gods weldaden, en daarnaast een levendige zin voor rechtvaardigheid en een oprechte liefde voor de naaste. Door dit werkzaam geloof zijn ook vele instellingen tot stand gekomen, die tot doel hebben, de geestelijke en lichamelijke nood te lenigen, de opvoeding van de jeugd te verzorgen, de sociale situatie menselijker te maken en overal de vrede te bevorderen.
Het feit, dat er onder de Christenen velen zijn, die in zake de moraal het Evangelie anders verstaan dan de katholieken en voor de ingewikkelde problemen van de moderne samenleving niet dezelfde oplossingen aanvaarden, doet niets af aan hun wil om zich evenals wij te houden aan het woord van Christus als aan de bron van christelijke deugd, en het gebod van de apostel op te volgen: "al wat gij doet in woord of werk, doet alles in de naam van Jezus, de Heer, God de Vader dankend door Hem" (Kol. 3, 17). Hier kan een eerste uitgangspunt liggen voor de oecumenische dialoog over de toepassing van het Evangelie op het gebied van de moraal.