21 november 1964
Het is ook algemeen bekend, met hoeveel liefde de oosterse christenen de heilige liturgie vieren, vooral de Eucharistie, de bron van het leven van de Kerk en het onderpand van de toekomstige heerlijkheid, waardoor de gelovigen, verenigd met hun bisschop, toegang hebben tot God de Vader door de Zoon, het Woord, dat mens geworden, gestorven en verheerlijkt is in de uitstorting van de Heilige Geest en zó in gemeenschap treden met de Allerheiligste Drie-eenheid en "deelachtig worden aan de goddelijke natuur" (2 Petr. 1, 4). Daarom wordt door de viering van de Eucharistie van de Heer in deze afzonderlijke Kerken de Kerk van God opgebouwd en tot groei gebracht H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Johannes, In Joannem Homilia. XLVI: P.G. 59, 260-262; en de concelebratie brengt hun gemeenschap tot uitdrukking. In deze liturgische eredienst bezingen de oosterlingen in prachtige hymnen Maria, altijd Maagd, die door het oecumenisch concilie van Efeze plechtig werd uitgeroepen tot de allerheiligste Moeder van God, opdat Christus overeenkomstig de Schrift in echte en eigenlijke zin als de Zoon van God en de Zoon der mensen zou worden erkend. Ook eren zij in hun liturgie talrijke heiligen, onder wie de Vaders van de universele Kerk.
Omdat nu deze Kerken, ondanks de scheiding, echte sacramenten bezitten, vooral, krachtens de apostolische successie, het priesterschap en de Eucharistie, waardoor zij zeer nauw met ons verbonden blijven, is een zekere deelname aan elkaars heilige diensten, bij geschikte gelegenheden en met goedkeuring van het kerkelijk gezag, niet alleen mogelijk, maar ook raadzaam.
In het Oosten vindt men ook de rijkdom van die geestelijke tradities, waarvan wij de uitdrukking vooral zien in het monnikenwezen. Hierin heeft vanaf de roemrijke tijden van de Vaders de monastieke spiritualiteit gebloeid, die zich later verbreid heeft over het Westen en waaruit, als uit zijn bron, het kloosterwezen van de Latijnen is voortgekomen, om er daarna af en toe nieuwe kracht uit op te doen. Daarom wordt de katholieken dringend aanbevolen, veelvuldiger in contact te treden met deze geestelijke rijkdom van de oosterse Vaders, die de gehele mens verheffen tot de beschouwing van het goddelijke.
Laat iedereen ervan overtuigd zijn, dat het kennen, het waarderen, het in stand houden en het bevorderen van het rijke erfgoed van de oosterlingen op het gebied van liturgie en spiritualiteit van groot belang is om de volheid van de christelijke traditie getrouw te bewaren en de verzoening van de oosterse en westerse christenen te verwezenlijken.
Wanneer het Sacrament van het Doopsel overeenkomstig de instelling van de Heer op de juiste wijze wordt toegediend en met de vereiste gesteltenis wordt ontvangen, wordt de mens hierdoor werkelijk ingelijfd in de gekruisigde en verheerlijkte Christus en herboren tot een deelhebben aan het goddelijk leven volgens het woord van de apostel: "Met Hem begraven in het Doopsel, zijt gij ook met Hem daaruit opgestaan, door het geloof in de kracht Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt" (Kol. 2, 12). Vgl. Rom. 6, 4
Het Doopsel vormt dus de sacramentele band van eenheid tussen allen, die er door zijn wedergeboren. Toch is het Doopsel op zich slechts een eerste begin, omdat het geheel en al de volheid van het leven in Christus tot doel heeft. Daarom is het Doopsel gericht op de volledige belijdenis van het geloof, op de volledige inlijving in het heilsinstituut, gelijk Christus dit heeft gewild, en eindelijk op de volledige opname in de eucharistische gemeenschap.
De van ons gescheiden kerkelijke Gemeenschappen hebben weliswaar niet de volledige eenheid met ons, zoals die voortvloeit uit het Doopsel, en ook is het onze overtuiging, dat zij, vooral vanwege het ontbreken van het Wijdingssacrament, niet het echte en volledige wezen van het mysterie van de Eucharistie hebben bewaard; maar toch: wanneer zij in het heilig Avondmaal de dood en de verrijzenis van de Heer gedenken, belijden zij, dat de gemeenschap met Christus een teken is van het leven, en verwachten zij zijn glorievolle komst. Daarom moet de leer omtrent het Avondmaal van de Heer, omtrent de overige Sacramenten en omtrent de eredienst en het dienstwerk van de Kerk het voorwerp vormen van de dialoog.