21 november 1964
De Kerken van het Oosten en het Westen zijn vele eeuwen lang hun eigen weg gegaan, terwijl zij toch door een broederlijke gemeenschap van geloof en sacramenteel leven waren verbonden; en bij onderlinge meningsverschillen omtrent het geloof of de kerkelijke tucht gaf de Zetel van Rome een leiding, die door allen werd aanvaard. Behalve op andere belangrijke punten wil het heilig Concilie gaarne allen wijzen op het feit, dat er in het Oosten talrijke particuliere of lokale Kerken bestaan, waaronder de patriarchale Kerken de eerste plaats innemen, terwijl meerdere ervan zich er op beroemen, dat haar oorsprong teruggaat op de apostelen zelf. Daarom bestond en bestaat er nog steeds bij de oosterse Christenen een grote zorg om de broederlijke betrekkingen in de gemeenschap van geloof en liefde te handhaven, die de plaatselijke Kerken als zusters met elkaar moeten onderhouden.
Ook mag men niet vergeten, dat de Kerken van het Oosten vanaf haar oorsprong een schat bezitten, waaruit de Kerk van het Westen op het gebied van de liturgie, van de traditie van het geestelijk leven en van de juridische orde talrijke elementen heeft overgenomen. Evenmin mag men onderschatten, dat de fundamentele dogma's van het christelijk geloof, namelijk omtrent de Drie-eenheid en het Woord Gods, mens geworden uit de Maagd Maria, gedefinieerd zijn op oecumenische concilies, die in het Oosten werden gehouden. Voor het behoud van dit geloof is en wordt door die Kerken veel geleden.
Het door de apostelen overgeleverde erfgoed is in verschillende vormen en formuleringen aanvaard, en vanaf het eerste begin van de Kerk hier en daar op verschillende wijze verklaard, ook vanwege een verschil in mentaliteit en levensomstandigheden. Dit alles heeft, afgezien van de uitwendige oorzaken, ook vanwege een gebrek aan wederzijds begrip en wederzijdse liefde, aanleiding gegeven tot afscheidingen.
Daarom wil het heilig Concilie allen, maar vooral hen, die zich willen inzetten voor het herstel van de zo vurig verlangde volledige gemeenschap tussen de oosterse Kerken en de katholieke Kerk, aansporen om de vereiste aandacht te schenken aan deze bijzondere situatie van de Kerken van het Oosten in haar oorsprong en ontwikkeling en aan de aard van de betrekkingen tussen deze Kerken en de Zetel van Rome vóór de scheiding. Het Concilie verlangt, dat men zich omtrent dit alles een juist oordeel vormt. Een nauwkeurig onderhouden hiervan zal de beoogde dialoog ten zeerste bevorderen.
Het is ook algemeen bekend, met hoeveel liefde de oosterse christenen de heilige liturgie vieren, vooral de Eucharistie, de bron van het leven van de Kerk en het onderpand van de toekomstige heerlijkheid, waardoor de gelovigen, verenigd met hun bisschop, toegang hebben tot God de Vader door de Zoon, het Woord, dat mens geworden, gestorven en verheerlijkt is in de uitstorting van de Heilige Geest en zó in gemeenschap treden met de Allerheiligste Drie-eenheid en "deelachtig worden aan de goddelijke natuur" (2 Petr. 1, 4). Daarom wordt door de viering van de Eucharistie van de Heer in deze afzonderlijke Kerken de Kerk van God opgebouwd en tot groei gebracht H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Johannes, In Joannem Homilia. XLVI: P.G. 59, 260-262; en de concelebratie brengt hun gemeenschap tot uitdrukking. In deze liturgische eredienst bezingen de oosterlingen in prachtige hymnen Maria, altijd Maagd, die door het oecumenisch concilie van Efeze plechtig werd uitgeroepen tot de allerheiligste Moeder van God, opdat Christus overeenkomstig de Schrift in echte en eigenlijke zin als de Zoon van God en de Zoon der mensen zou worden erkend. Ook eren zij in hun liturgie talrijke heiligen, onder wie de Vaders van de universele Kerk.
Omdat nu deze Kerken, ondanks de scheiding, echte sacramenten bezitten, vooral, krachtens de apostolische successie, het priesterschap en de Eucharistie, waardoor zij zeer nauw met ons verbonden blijven, is een zekere deelname aan elkaars heilige diensten, bij geschikte gelegenheden en met goedkeuring van het kerkelijk gezag, niet alleen mogelijk, maar ook raadzaam.
In het Oosten vindt men ook de rijkdom van die geestelijke tradities, waarvan wij de uitdrukking vooral zien in het monnikenwezen. Hierin heeft vanaf de roemrijke tijden van de Vaders de monastieke spiritualiteit gebloeid, die zich later verbreid heeft over het Westen en waaruit, als uit zijn bron, het kloosterwezen van de Latijnen is voortgekomen, om er daarna af en toe nieuwe kracht uit op te doen. Daarom wordt de katholieken dringend aanbevolen, veelvuldiger in contact te treden met deze geestelijke rijkdom van de oosterse Vaders, die de gehele mens verheffen tot de beschouwing van het goddelijke.
Laat iedereen ervan overtuigd zijn, dat het kennen, het waarderen, het in stand houden en het bevorderen van het rijke erfgoed van de oosterlingen op het gebied van liturgie en spiritualiteit van groot belang is om de volheid van de christelijke traditie getrouw te bewaren en de verzoening van de oosterse en westerse christenen te verwezenlijken.