• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

In elke tijd en uit elk volk is ieder, die God vreest en het goede doet, Hem welgevallig. Vgl. Hand. 10, 35 God heeft echter de mensen niet ieder afzonderlijk, buiten elke onderlinge verbondenheid om, willen heiligen en redden, maar Hij heeft hen willen maken tot een volk, dat hem in waarheid zou erkennen en Hem in heiligheid zou dienen. Hij koos daarom het volk Israël tot zijn volk; Hij ging daarmee een verbond aan en onderwees het geleidelijk, door zichzelf en zijn raadsbesluit in de geschiedenis van dit volk te openbaren en het voor zich tot een heilig volk te maken. Dit alles echter was een voorbereiding en voorafbeelding van het nieuwe en volmaakte verbond, dat in Christus zou gesloten worden, en van de vollere openbaring, die Hij, het mensgeworden Woord van God, zou brengen. "Zie, de dagen komen zegt de Heer, dat Ik een nieuw verbond zal sluiten met het huis van Israël en het huis van Juda ... Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen, Ik zal haar schrijven in hun hart. En ik zal hun God, zij zullen mijn volk zijn ... Zij allen immers zullen Mij kennen, kleinen en groten, spreekt de Heer" (Jer. 31, 31-34). Dit nieuwe verbond heeft Christus ingesteld, het nieuwe verbond in zijn bloed Vgl. 1 Kor. 11, 25 . Hij heeft uit Joden en heidenen een volk geroepen, dat een eenheid zou vormen niet naar het vlees, maar in de Geest, en dat het nieuwe volk Gods zou zijn. Want zij, die in Christus geloven en wedergeboren zijn niet uit een vergankelijk zaad, maar uit een onvergankelijk zaad, door het woord van de levende God Vgl. 1 Pt. 1, 23 , niet uit het vlees, maar uit water en Heilige Geest Vgl. Joh. 3, 5-6 , worden dan "een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk ..., vroeger geen volk, nu Gods volk" (1 Pt. 2, 9-10).

Dit Messiaanse volk heeft als hoofd Christus, "die is overgeleverd om onze misslagen en opgewekt om onze rechtvaardiging" (Rom. 4, 25), en die nu na het ontvangen van de Naam, die is boven alle naam, glorievol heerst in de hemel. Het heeft als levenssfeer de waardigheid en vrijheid van de kinderen Gods, in wier hart de Heilige Geest woont als in een tempel. Het heeft als doel het koninkrijk Gods, dat door God zelf op aarde is begonnen om zich steeds verder uit te breiden, en om eens op het eind van de tijden ook door Hem te worden voltooid, wanneer Christus, ons leven, zal verschijnen Vgl. Kol. 3, 4 , en "ook de schepping zal verlost worden van de slavernij der vergankelijkheid en zal delen in de glorievolle vrijheid van de kinderen Gods" (Rom. 8, 21). Zo is dan dit Messiaanse volk voor heel de mensheid een zeer krachtige kiem van eenheid, hoop en heil, ook al omvat het feitelijk niet alle mensen en al maakt het vaak de indruk van een kleine kudde. Het is door Christus gevormd tot een gemeenschap van leven, liefde en waarheid, het wordt door Hem ook als werktuig gebruikt van verlossing voor allen en als het licht der wereld en het zout der aarde Vgl. Mt. 5, 13-16 uitgezonden tot heel de wereld.

Gelijk nu het aardse Israël, dat op tocht was door de woestijn, reeds de Kerk van God wordt genoemd (Neh. 13, 1) Vgl. Num. 20, 4. vv Vgl. Deut. 23, 1. vv , zo wordt het nieuwe Israël, dat optrekt door deze wereld, op zoek naar de toekomstige en blijvende stad Vgl. Hebr. 13, 14 , ook de Kerk van Christus genoemd Vgl. Mt. 16, 18 , omdat Hij haar verworven heeft door zijn bloed Vgl. Hand. 20, 28 , haar met zijn Geest heeft vervuld en haar heeft toegerust met de nodige middelen tot zichtbare en maatschappelijke eenheid. God heeft de gemeenschap van hen, die gelovig opzien naar Jezus, de bewerker van het heil en het beginsel van eenheid en vrede, samengeroepen om de Kerk te vormen, die voor allen en ieder afzonderlijk het zichtbare mysterie moet zijn van deze heilbrengende eenheid. Vgl. H. Cyprianus van Carthago, Brieven, Epistolae. 69,6: P.L. 3, 1142B; Hartel 3B, p. 754: "het ondeelbare mysterie van eenheid" Zij moet zich verbreiden over alle landen en treedt binnen in de geschiedenis van de mensheid, terwijl zij toch tegelijkertijd boven tijden en grenzen uitgaat. Te midden van beproevingen en lijden vindt de Kerk sterkte in de kracht van Gods genade, die haar door de Heer is beloofd, om bij alle zwakheid van het vlees niet te kort te schieten in volmaakte getrouwheid, maar om de waardige bruid van haar Heer te kunnen blijven en zich onder de werking van de Heilige Geest steeds weer te kunnen vernieuwen, om eindelijk door het kruis te komen tot het licht, dat geen ondergang kent.

Christus de Heer, de Hogepriester, genomen uit de mensen Vgl. Hebr. 5, 1-5 , heeft het nieuwe volk "gemaakt tot een koninkrijk van priesters voor zijn God en Vader" (Openb. 1, 6) Vgl. Openb. 5, 9-10 . De gedoopten immers worden door de wedergeboorte en de zalving van de Heilige Geest gewijd tot een geestelijk bouwwerk en een heilig priesterschap om door alles, wat zij als christenmens doen, geestelijke offers op te dragen en de roemruchte daden te verkondigen van Hem, die hen uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht Vgl. 1 Pt. 2, 4-10 . Daarom moeten alle leerlingen van Christus, in volhardend gebed en onder het geloven van God Vgl. Hand. 2, 42-47 , zichzelf aanbieden als een levend, heilig, aan God welgevallig offer Vgl. Rom. 12, 1 . Zij moeten overal ter wereld getuigen voor Christus en altijd bereid zijn tot verantwoording aan al wie hun rekenschap vraagt van de hoop op het eeuwig leven, die in hen leeft Vgl. 1 Pt. 3, 15 .

Tussen het algemeen priesterschap van de gelovigen en het ambtelijk of hiërarchisch priesterschap bestaat een wezenlijk verschil en niet slechts een graadverschil; maar toch staan ze in betrekking tot elkaar, want ze delen beide, elk op zijn eigen wijze, in het ene priesterschap van Christus. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Over het priesterschap - tot Kardinalen en Bisschoppen, Magnificate Dominum (2 nov 1954), 6-10 Paus Pius XII, Encycliek, Over de Heilige Liturgie, Mediator Dei et hominum (20 nov 1947), 81-87 Door zijn gewijde macht vormt en leidt de ambtelijke priester het priesterlijk volk, voltrekt hij in de persoon van Christus het eucharistisch offer en draagt het in naam van heel het volk aan God op. De gelovigen van hun kant werken krachtens hun koninklijk priesterschap mee tot het opdragen van de Eucharistie Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het eerherstel aan het Heilig Hart van Jezus, Miserentissimus Redemptor (8 mei 1928) Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Vous nous avez (22 sept 1956), 7 en zij oefenen dit priesterschap uit in het ontvangen van de Sacramenten, in het gebed en de dankzegging, door het getuigenis van hun heilig leven, door zelfverloochening en werkzame liefde.

Het heilig en organisch karakter van deze priesterlijke gemeenschap wordt gerealiseerd door de Sacramenten en de deugden.

  • De gelovigen worden door het Doopsel in de Kerk opgenomen en door het merkteken bestemd tot de uitoefening van de christelijke eredienst. Door de wedergeboorte kinderen Gods geworden, hebben zij de plicht, het geloof, dat zij door de Kerk van God hebben ontvangen, voor de mensen te belijden. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 63, a. 2.
  • Door het Sacrament van het Vormsel krijgen zij een nog sterkere band met de Kerk, ontvangen zij een bijzondere kracht van de Heilige Geest en zijn daardoor nog meer gehouden om, als getuigen van Christus, door woord en daad het geloof te verbreiden en te verdedigen. Vgl. H. Cyrillus van Jeruzalem, Doopcatechese, Catechesi Battesimale. 17, De Spiritu Sancto, II, 35-37: P.G. 33, 1009-1012 Vgl. H. Nicolas Cabasilas, Leven in Christus, De vita in Christo. lib. III, de utilitate chrismatis: P.G. 150, 569-580 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 65, a. 3 en q. 72, a. 1, en 5.
  • Door deel te nemen aan het Eucharistisch Offer, bron en hoogtepunt van heel het christelijk leven, dragen zij het goddelijk Slachtoffer en met dit offer ook zichzelf, aan God op. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de Heilige Liturgie, Mediator Dei et hominum (20 nov 1947), 79-80 Zo vervullen zij door het offeren en door de Heilige Communie allen een eigen functie bij de liturgische handeling; niet allen dus op de zelfde wijze, maar elk op zijn eigen manier. Gevoed met het lichaam van Christus bij de eucharistische viering, vormen zij een concrete uitdrukking van de eenheid van het volk Gods, die door dit verheven Sacrament wordt verzinnebeeld en zo wonderbaar wordt bewerkt.
  • Door het Sacrament van Boetvaardigheid ontvangen zij van Gods barmhartigheid vergiffenis voor de belediging, Hem aangedaan, en worden zij tevens verzoend met de Kerk, waaraan zij door hun zonde een wonde hadden toegebracht en die door haar liefde, voorbeeld en gebeden werkt voor hun bekering.
  • Door de heilige Ziekenzalving en het gebed van de priesters worden de zieken door heel de Kerk aan de lijdende en verheerlijkte Heer aanbevolen, opdat Hij hen moge verlichten en redden Vgl. Jac. 5, 14-16 . De Kerk spoort zelfs aan om bereidwillig te delen in het lijden en de dood van Christus Vgl. Rom. 8, 17 Vgl. Kol. 1, 24 Vgl. 2 Tim. 2, 11-12 Vgl. 1 Pt. 4, 13 tot welzijn van het volk Gods.
  • En degenen onder de gelovigen, die de heilige Wijding ontvangen, krijgen van Christuswege de opdracht om de Kerk te weiden door het woord en de genade van God.
  • Door het Sacrament van het Huwelijk ten slotte zijn de christen-echtgenoten een beeld van het geheim van eenheid en vruchtbare liefde tussen Christus en de Kerk en delen zij daarin Vgl. Ef. 5, 32. . Door de kracht van dit Sacrament heiligen zij elkaar in hun leven als gehuwden en in het aanvaarden en opvoeden van de kinderen; en zo hebben zij in hun levensstaat hun eigen gave te midden van het volk Gods Vgl. 1 Kor. 7, 7 . Vgl. 1 Kor. 7, 7. "Ieder heeft van God zijn eigen gave ontvangen, de een deze, de ander die" Vgl. H. Augustinus, De gave van volharding, De dono perseuerantiae liber ad Prosperum et Hilarium secundus. 14, 37: P.L. 45, 1015v: "Niet alleen de onthouding is een gave Gods, maar ook de kuisheid van de gehuwden". Want uit dit huwelijk komt het gezin voort, dat aan de menselijke samenleving nieuwe burgers schenkt, die door de genade van de Heilige Geest, door het doopsel, kinderen Gods worden, om het volk Gods door de eeuwen heen te doen voortleven. In deze "Kerk" van het gezin moeten de ouders door woord en voorbeeld de eerste geloofsverkondigers zijn voor hun kinderen, en zij moeten de eigen roeping van ieder kind bevorderen en met bijzondere zorg de priester- of kloosterroeping.

Uitgerust met zoveel heilzame middelen worden alle gelovigen van iedere staat en stand, elk volgens zijn eigen weg, door de Heer geroepen, om volmaakt en heilig te zijn, zoals de Vader zelf volmaakt is.

Het heilige volk God deelt ook in de profetische zending van Christus, doordat het zijn levend getuigenis verbreidt, vooral door een leven van geloof en liefde, en doordat het aan God een offerande van lof opdraagt, de vrucht van de lippen, die zijn naam prijzen Vgl. Hebr. 13, 15 . De gemeenschap als geheel van de gelovigen, die een zalving van de Heilige Geest hebben ontvangen Vgl. 1 Joh. 2, 20.27 , kan niet dwalen in het geloof; en zij manifesteert dit bijzondere kenmerk door middel van de bovennatuurlijke geloofsintuïtie van geheel het volk, wanneer dit "vanaf de bisschoppen tot aan de eenvoudigste gelovigen" Vgl. H. Augustinus, De voorbestemming der heiligen, De praedestinatione sanctorum. 14, 27: P.L. 44, 980. zijn universele eensgezindheid uitdrukt in zaken van geloof en zeden. Want door deze geloofszin, gewekt en in stand gehouden door de Geest van de waarheid, blijft het volk Gods onder de leiding van het heilige leerambt, waarvan het in trouwe volgzaamheid het woord aanvaardt, niet als een woord van mensen, maar werkelijk als het woord van God Vgl. 1 Tess. 2, 13 , onwankelbaar trouw aan het geloof, dat eens voor al aan de heiligen werd overgeleverd Vgl. Judas 3 , dringt met een juist inzicht er dieper in door, en brengt het steeds volmaakter in praktijk.

Bovendien heiligt, leidt en vervolmaakt dezelfde Heilige Geest het volk Gods niet alleen door de sacramenten en de bedieningen; maar, zijn gaven "aan ieder uitdelend, zoals Hij het wil" (1 Kor. 12, 11), schenkt Hij aan de gelovigen van iedere rang ook speciale genaden, waardoor Hij hun de geschiktheid en de bereidheid geeft om allerlei werken of taken op zich te nemen voor de vernieuwing en bredere uitbouw van de Kerk, volgens het woord: "Aan ieder wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen" (1 Kor. 12, 7). Deze charismata, zowel de meest schitterende als de meer eenvoudige en meer algemene, die volledig zijn afgestemd op de noden van de Kerk en daarin voorzien, moeten met dankbaarheid en als een bemoediging worden aanvaard. Naar buitengewone gaven echter mag men niet zo maar verlangen, en men mag daarvan niet lichtvaardig vruchten van apostolaat verwachten; het oordeel evenwel over de echtheid en het juiste gebruik ervan komt toe aan de leiders van de Kerk, die in het bijzonder de taak hebben, de Geest niet uit te blussen, maar alles te keuren en het goede te behouden Vgl. 1 Tess. 5, 12.19-21 .

Tot het nieuwe volk Gods zijn alle mensen geroepen. Daarom moet dit volk één en enig blijvend, zich uitbreiden over de gehele wereld door alle tijden heen, opdat zo het besluit van Gods wil verwezenlijkt wordt, die de menselijke natuur in het begin als één geschapen heeft, en zijn kinderen, die verstrooid waren, toch weer heeft willen samenbrengen Vgl. Joh. 11, 52 . Hiertoe immers heeft God zijn Zoon, die Hij bestemd heeft tot Heer van al wat bestaat Vgl. Hebr. 1, 2 , gezonden om de Leraar, de Koning en de Priester van allen te zijn, het Hoofd van het nieuwe en universele volk van kinderen Gods. Hiertoe ten slotte heeft God de Geest van zijn Zoon gezonden, de Geest, die Heer is en levend maakt en die voor heel de Kerk en voor alle gelovigen en ieder van hen afzonderlijk het beginsel is van gemeenschap en eenheid in de leer van de apostelen en het gemeenschappelijk leven, in het breken van het brood en in het gebed Vgl. Hand. 2, 42. grieks. .

Onder alle volken der wereld leeft dus één volk van God, omdat het zijn burgers ontvangt uit alle volken, burgers niet van een aards, maar van een hemels koninkrijk. Want alle gelovigen over heel de wereld zijn met elkaar één in de Heilige Geest, en zo "weet een Romein, dat een Indiër een deel is van hem". Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Johannes, In Joannem Homilia. 65, 1: P.G. 59, 361

Omdat echter het koninkrijk van Christus niet van deze wereld is Vgl. Joh. 18, 36 , daarom doet de kerk of het volk Gods, dat dit koninkrijk introduceert geen afbreuk aan het tijdelijk welzijn van een volk; integendeel, het stimuleert en aanvaardt het goede in de aanleg, de rijkdom en de levensgewoonten van de volken, en door dit te aanvaarden loutert, versterkt en veredelt het dit alles. De Kerk immers is er zich van bewust, dat zij moet "bijeenbrengen" samen met die koning, aan wie de volken tot erfdeel zijn gegeven Vgl. Ps. 2, 8. en naar wiens stad zij hun gaven en geschenken brengen Vgl. Ps. 71, 10 Vgl. Jes. 60, 4-7 Vgl. Openb. 21, 24 . Dit kenmerk van universaliteit, waardoor het volk Gods zich onderscheidt, is een gave van de heer zelf, een gave die voor de Katholieke kerk de weg is om voortdurend en op doeltreffende wijze heel het mensdom, met al wat het aan goeds heeft, bijeen te brengen onder Christus als hoofd in de eenheid van zijn Geest. Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 16, 6; III, 22, 1-3: P.G. 7, 925C-926A en 955C-958A; Harvey 2, 87v. en 120-123; Sagnard, Ed. Sources Chrét., pp. 290-292 en 372vv.

Krachtens deze katholiciteit geven de afzonderlijke delen van hun eigen rijkdommen aan de andere delen en aan heel de Kerk, zodat het geheel en de afzonderlijke delen verrijkt worden door de wederzijdse inbreng van allen en toegroeien naar de volheid in de eenheid. Daarom wordt het volk Gods niet alleen uit verschillende volken bijeengebracht, maar omvat het ook in zichzelf verschillende geledingen. Er bestaat immers ook onder zijn leden een verscheidenheid, hetzij van functies, doordat sommigen het heilig ministerie uitoefenen ten behoeve van hun broeders, hetzij van staat en levenswijze doordat velen in het religieuze leven langs de "smallere weg" naar de heiligheid streven en zo door hun voorbeeld een aansporing zijn voor hun broeders.

Dit wettigt ook in de kerkelijke gemeenschap het bestaan van particuliere kerken, die haar eigen tradities bezitten, met behoud van het primaat van Petrus' stoel die aan het hoofd staat van heel de liefdegemeenschap Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Romeinen, Epistula ad Romanos. Praef.: Ed. Funk, I, p. 252, en die de rechtmatige verscheidenheid beschermt en tevens ervoor zorgt dat het eigene van de afzonderlijke kerken die eenheid niet schaadt, maar haar veel eer bevordert.

Daarom tenslotte bestaan er tussen de verschillende delen van de Kerk innige gemeenschapsbanden met betrekking tot de geestelijke schatten, de apostolaatskrachten en de stoffelijke hulpmiddelen. Want de leden van het volk Gods hebben de opdracht om van het hunne aan elkaar mee te delen; en ook van de afzonderlijke Kerken gelden de woorden van de apostel: "Dient elkaar, als goede beheerders van Gods veelsoortige genade, met de gaven, zoals ieder die heeft ontvangen" (1 Pt. 4, 10).

Tot deze katholieke eenheid dus van het volk Gods, die een zinnebeeld en tevens een versterking is van de universele vrede, zijn alle mensen geroepen; en tot deze eenheid behoren of staan in betrekking, zij het op deze eenheid behoren, zij het op verschillende wijze, de katholieke gelovigen, alle anderen, die in Christus geloven, en tenslotte alle mensen zonder uitzondering, die door Gods genade tot het heil geroepen zijn.

Op de eerste plaats richt het heilig Concilie zijn aandacht op de katholieken. Op grond van de Heilige Schrift en de Traditie leert het, dat deze Kerk, op pelgrimstocht door de wereld, noodzakelijk is voor het heil. Want de éne Christus is de Middelaar en de weg van het heil, en Hij komt bij ons tegenwoordig in zijn lichaam, de Kerk. Door uitdrukkelijk het geloof en het Doopsel als noodzakelijk te verklaren Vgl. Mc. 16, 16 Vgl. Joh. 3, 5 , heeft Hij tevens de noodzakelijkheid bevestigd van de Kerk, waarin de mensen door de deur van het doopsel binnengaan. Daarom kunnen die mensen niet gered worden, die weten dat de katholieke Kerk door God, door middel van Jezus Christus, gesticht als noodzakelijk en toch weigeren in haar binnen te gaan, of lid van haar te blijven.

Volledig lid van de Kerkgemeenschap zijn zij, die in het bezit van de Geest van Christus haar gehele ordening en al de heilsmiddelen, die zij krachtens instelling heeft, aanvaarden, en in haar zichtbaar organisme met Christus, die haar bestuurt door de paus en de bisschoppen, zijn verbonden, nl. door de banden van de geloofsbelijdenis, van de sacramenten en van het kerkelijk bestuur en de kerkelijke gemeenschap. Maar men ontvangt de redding niet, als men, hoewel lid van de Kerk, niet in de liefde volhardt en zó alleen "met het lichaam" binnen de Kerk blijft, en niet "met het hart". Vgl. H. Augustinus, De doop, De baptismo. V, 28, 39: P.L. 43, 197: "Het is duidelijk dat, als men zegt 'binnen en buiten de Kerk', dit verstaan moet worden: "in het hart, niet in het lichaam". Zie aldaar III, 19, 26: Kol. 152; V, 18, 24: Kol. 189 Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. Tr. 61, 2: P.L. 35, 1800, en op meerdere plaatsen elders

Alle kinderen van de Kerk moeten echter goed onthouden, dat zij hun verheven staat niet te danken hebben aan hun eigen verdiensten, maar aan een bijzondere genade van Christus; beantwoorden zij niet hieraan in gedachten, woorden en werken, dan zullen zij een des te strenger vonnis krijgen in plaats van de redding. Vgl. Lc. 12, 48. "Van ieder, aan wie veel is gegeven, zal veel worden geëist". Vgl. Mt. 5, 19-20 Vgl. Mt. 7, 21-22 Vgl. Mt. 25, 41-46 Vgl. Jac. 2, 14

De catechumenen, die, onder de stuwing van de Heilige Geest uitdrukkelijk verlangen, in de Kerk te worden opgenomen, worden door dit verlangen zelf met haar verbonden, zoals ook de Moeder de Kerk hen reeds als haar kinderen met haar liefde en zorg omringt.

De Kerk voelt zich met hen, die gedoopt zijn en de naam van christen dragen, maar niet het volledige geloof belijden of niet in de eenheid van gemeenschap leven onder de opvolger van Petrus, om meerdere redenen verbonden. Vgl. Paus Leo XIII, Apostolische Brief, Praeclara gratulationis publicae (20 juni 1894), 10-13 Velen immers houden de heilige Schrift als norm van geloof en leven hoog in ere, tonen een oprechte religieuze ijver, geloven vol liefde in God, de almachtige Vader, en in Christus, de Zoon Gods, en de Verlosser Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de eenheid van de Kerk, Satis Cognitum (29 juni 1886), 129 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de hereniging van Schotland met de Kerk, Caritatis Studium (25 juli 1898) Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1941, Nell'alba (24 dec 1941), 33; zij zijn getekend door het Doopsel, waardoor zij met Christus zijn verbonden, en zij erkennen en ontvangen in hun eigen Kerken of kerkelijke gemeenschappen ook nog andere sacramenten. Verschillenden onder hen hebben ook het episcopaat, vieren de heilige Eucharistie en koesteren een bijzonder godsvrucht jegens de Maagd en Moeder Gods Maria. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de promotie van de studies van de Oosterse Kerken, Rerum Orientalium (8 sept 1928). A.A.S. 20 (1928) 287 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de H. Cyrillus, Patriarch van Alexandrië, Orientalis Ecclesiae (9 apr 1944). A.A.S. 36 (1944) 137 Daarbij komt nog de gemeenschap in het gebed en andere geestelijke goederen, zelfs een echte verbondenheid in de Heilige Geest, die met zijn heiligende kracht ook in hen werkt door gaven en genaden, en die sommigen van hen de kracht heeft geschonken, hun leven te offeren. Zo wekt de Geest in alle leerlingen van Christus het verlangen en het actieve streven naar de vreedzame eenheid van allen, op de door Christus gewilde wijze in één kudde onder één Herder. Vgl. Heilig Officie, Instructie over de intentie van de bedienaar van het Sacrament uit andere christelijke denominaties (28 dec 1949). AAS 42 (1950), p. 142

Voor de verwezenlijking hiervan blijft onze Moeder de Kerk, bidden, hopen werken; en zij spoort haar kinderen aan tot zuivering en vernieuwing om het teken van Christus duidelijker te doen stralen op het gelaat van de Kerk.

Wat tenslotte degenen betreft die het Evangelie nog niet hebben ontvangen: zij staan op verschillende wijze in betrekking tot het volk Gods. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 8, a. 3, ad 1

Op de eerste plaats dient genoemd te worden het volk, waaraan de verbonden en de beloften werden geschonken en waaruit Christus is voortgekomen naar het vlees Vgl. Rom. 9, 4-5. , het volk, dat bemind blijft krachtens de uitverkiezing, om wille van de aartsvaders: want God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping Vgl. Rom. 11, 28-29. .

Maar het heilsplan strekt zich ook uit tot hen, die de Schepper erkennen, onder wie vooral de mohammedanen N.v.d.r.: de Latijnse tekst zegt "Musulmani, in 'Nostrae Aetate, 3 "Muslimi", die beweren N.v.d.r.: de Latijnse tekst zegt "...fidem Abrahae se tenere profitentes..", door Ecclesia Docens als "belijden" vertaald., het geloof van Abraham te bezitten, en die samen met ons de éne en barmhartige God aanbidden, die de mensen op de laatste dag zal oordelen.

Ook is diezelfde God niet ver van hen, die in een afschaduwing en in beelden de onbekende God zoeken, want Hij geeft aan allen leven en adem, ja alles Vgl. Hand. 17, 25-28. , en, als onze Heiland, wil Hij, dat alle mensen gered worden Vgl. 1 Tim. 2, 4. . Want wie zonder schuld het Evangelie van Christus en zijn Kerk niet kent, maar toch eerlijk God zoekt en zijn wil, zoals het geweten hem die voorhoudt, onder de invloed van de genade, in zijn leven tracht te verwezenlijken, kan het eeuwig heil verwerven. Heilig Officie, Aan de Aartsbisschop van Boston (8 aug 1949), 4-8

Ook onthoudt de goddelijke Voorzienigheid de middelen, noodzakelijk voor het heil, niet aan wie zonder schuld nog niet tot een uitdrukkelijke erkenning van God is gekomen, maar toch, niet zonder Gods genade, naar een rechtschapen levenswandel streeft. Want wat zulke mensen aan goeds en waars bezitten, wordt door de Kerk gezien als een voorbereiding op het Evangelie Vgl. H. Eusebius van Caesarea, Voorbereiding op het Evangelie, Praeparatio evangelica. 1, 1: P.G. 21, 28AB., opdat hij tenslotte het leven mag bezitten.

Maar vaak worden de mensen door de Boze bedrogen, vervallen tot ijdele bespiegelingen, en verruilen Gods waarheid voor de leugen en dienen de schepping in plaats van de Schepper Vgl. Rom. 1, 21.25 ; ofwel zij leven en sterven in deze wereld zonder God en worden bedreigd door de uiterste wanhoop. Daarom besteedt de Kerk, gedachtig het bevel van de Heer: "Verkondigt het Evangelie aan heel de schepping" (Mc. 16, 16), grote zorg aan het missiewerk, om zo Gods eer en het heil van al deze mensen te bevorderen.

Want zoals de Zoon gezonden is door de Vader, heeft ook Hijzelf de apostelen gezonden Vgl. Joh. 20, 21. met de woorden: "Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leert hen te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb. Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld" (Mt. 28, 18-20). Dit plechtig bevel van Christus om de heilswaarheid te verkondigen, is van de apostelen overgegaan op de Kerk, die het moest uitvoeren tot aan het uiteinde der aarde Vgl. Hand. 1, 8 . Daarom neemt de Kerk de woorden over van de apostel: "Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig!" (1 Kor. 9, 16) en daarom blijft zij onophoudelijk missionarissen zenden, totdat de nieuw gestichte kerken haar volledige structuur hebben en op haar beurt het werk van de Evangelieprediking kunnen voortzetten.

Want de Heilige Geest stuwt de Kerk om mee te werken aan de verwezenlijking van het plan van God, die Christus tot beginsel van heil heeft gesteld voor de gehele wereld. Door de Evangelieprediking nodigt de Kerk de hoorders uit tot het geloof en tot de belijdenis van het geloof, bereidt hen voor op het doopsel, bevrijdt hen van de slavernij der dwaling en lijft hen in in Christus, opdat zij door de liefde naar Hem toe groeien tot de volle maat.

Door haar arbeid weet de Kerk al wat er aan goeds ligt verborgen in het hart en de geest van de mensen of in de eigen riten en culturen van de volken, niet alleen te behouden, maar te genezen, te veredelen en tot volmaaktheid te brengen, tot eer van God, tot beschaming van de duivel en tot geluk van de mens.

Op iedere leerling van Christus rust de plicht om, overeenkomstig zijn mogelijkheden, het geloof te verbreiden. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 1.29-36. -38 Paus Pius XII, Encycliek, Over de toestand van de Afrikaanse missie, Fidei Donum (21 apr 1957), 15-17 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de Katholieke Missie, Rerum Ecclesiae (28 feb 1926), 68-69 Maar al kan iedereen aan de gelovigen het doopsel toedienen, toch is het de taak van de priester, de opbouw van het Lichaam te voltooien door het eucharistisch offer en zó Gods woorden, gesproken door de profeet, in vervulling te doen gaan: "Van de opgang der zon tot aan haar ondergang is mijn naam groot onder de volken; op iedere plaats wordt mijn naam een wierookoffer en een reine offerande gebracht" (Mal. 1, 11) Vgl. Apostolische Vader, Onderwijs van de Twaalf Apostelen, Didachè. 14: ed. Funk, I, p. 32. Vgl. H. Justinus, Dialoog met de Jood Tryphon, Dialogus cum Tryphone Judaeo. 41: P.G. 6, 564 Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 17, 5; P.G. 7, 1023; Harvey, 2, p. 199s Vgl. Concilie van Trente, 22e Zitting - Over het allerheiligst Misoffer, Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio (17 sept 1562), 5 Zo blijft dus de Kerk bidden en werken, opdat de wereld in haar geheel wordt omgevormd tot volk van God, lichaam van de Heer en tempel van de Heilige Geest, en in Christus, het Hoofd van allen, aan de Schepper en Vader van het heelal alle eer en glorie wordt gebracht.

Document

Naam: LUMEN GENTIUM
Over de Kerk
Soort: 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Datum: 21 november 1964
Copyrights: © 1965, Ecclesia Docens nr. 0713. Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Bewerkt: 6 oktober 2022

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test