21 november 1964
De Zoon van God heeft in de menselijke natuur, die Hij had aangenomen, door zijn dood en verrijzenis de dood overwonnen en zo de mens verlost en omgevormd tot een nieuw schepsel Vgl. Gal. 5, 15 Vgl. 2 Kor. 5, 17 . Want door de mededeling van zijn Geest heeft Hij zijn broeders uit alle volken bijeengeroepen en hen op mystieke wijze tot zijn lichaam gemaakt.
In dit lichaam stroomt het leven van Christus uit naar de gelovigen, die door de sacramenten op mystieke en reële wijze worden verenigd met de gestorven en verrezen Christus. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 62, a. 5, ad 1 Want door het doopsel worden wij gelijkvormig aan Christus: "Wij allen zijn immers in de kracht van één en dezelfde Geest door het doopsel één enkel lichaam geworden" (1 Kor. 12, 13). Door deze heilige ritus wordt het deelnemen aan de dood en de verrijzenis van Christus uitgedrukt en verwezenlijkt: "Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven"; en als wij "één met Hem zijn geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding" (Rom. 6, 4-5). Doordat wij bij het breken van het eucharistisch brood waarachtig deelhebben aan het lichaam des Heren, worden wij verheven tot de gemeenschap met Hem en met elkander: "Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel van het éne brood" (1 Kor. 10, 17). Zo worden wij allen ledematen van dat lichaam Vgl. 1 Kor. 12, 27 "en als enkelingen zijn wij ledematen, op elkander aangewezen" (Rom. 12, 5).
Gelijk nu alle ledematen van het menselijk lichaam, hoevele ook, tezamen toch één lichaam uitmaken, zo ook de gelovigen in Christus Vgl. 1 Kor. 12, 12 . Ook bij de opbouw van het lichaam van Christus is er verscheidenheid van ledematen en functies. Het is één en dezelfde Geest, die zijn verschillende gaven uitdeelt tot nut van de Kerk, volgens zijn rijkdom en overeenkomstig de eisen van de verschillende bedieningen Vgl. 1 Kor. 12, 1-11 . Onder deze gaven staat bovenaan de genade, die geschonken werd aan de apostelen, aan wier gezag de Geest zelf ook aan de charismatici onderwerpt Vgl. 1 Kor. 14 . Dezelfde Geest maakt het lichaam één door zichzelf en door zijn kracht en door de innerlijke verbondenheid van de ledematen; en zó wekt en stimuleert Hij de liefde onder de gelovigen. Als daarom één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt één lid geëerd delen alle in de vreugde Vgl. 1 Kor. 12, 26 .
Het hoofd van dit lichaam is Christus. Hij is het Beeld van de onzichtbare God en in Hem is alles geschapen. Hij bestaat vóór allen, en alles bestaat in Hem. Hij is het Hoofd van het lichaam, dat de Kerk is. Hij is de Oorsprong, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij is alles de eerste zou zijn Vgl. Kol. 1, 15-18 . Door de grootheid van zijn macht heerst Hij over het hemelse en het aardse, en door zijn alles overtreffende volmaaktheid en zijn werking vervult Hij heel het lichaam met de rijkdom van zijn heerlijkheid Vgl. Ef. 1, 18-23 . Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 35
Alle ledematen moeten aan Hem gelijkvormig worden, totdat Christus in hen gevormd is Vgl. Gal. 4, 19 . Daarom worden wij opgenomen in de mysteries van zijn leven, aan Hem gelijkvormig, met Hem gestorven en met Hem verrezen, om eens met Hem te heersen Vgl. Fil. 3, 21. etc. Vgl. 2 Tim. 2, 11. etc. Vgl. Ef. 2, 6. etc. Vgl. Kol. 2, 12. etc. . Nog pelgrims op aarde, Hem volgend in lijden en vervolging, worden wij één met Hem in zijn lijden, gelijk het lichaam met het hoofd; wij delen in zijn lijden om ook te delen in zijn verheerlijking Vgl. Rom. 8, 17 .
Van Hem "moet het gehele lichaam, door geledingen en verbindingen gestut en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangen" (Kol. 2, 19). Hij zelf zorgt, dat er in zijn lichaam, de Kerk, voortdurend de gaven zijn van de bedieningen, waarin, wij, door zijn kracht, elkaar van dienst zijn voor ons heil, opdat wij ons in liefde aan de waarheid houden en in ieder opzicht toegroeien naar Hem, die ons Hoofd is Vgl. Ef. 4, 11-16. grieks .
Om ons voortdurend te vernieuwen in zichzelf Vgl. Ef. 4, 23 , heeft Hij ons meegedeeld van zijn Geest, die één en dezelfde is in het Hoofd en in de ledematen en die aan heel het lichaam zó leven, eenheid en stuwing geeft, dat de heilige vaders zijn taak hebben vergeleken met de functie, die het levensbeginsel, de ziel, heeft in het menselijk lichaam. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de Heilige Geest, Divinum Illud Munus (9 mei 1897), 33 Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 56 H. Augustinus, Preken, Sermones. 268, 2: P.L. 38,1232 H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Brief aan de Efeziërs, In epistulam ad Ephesios. 9,3: P.G. 62, 72 Didymus van Alexandrië, Over de Drie-eenheid, De Trinitate. 2, 1: P.G. 39, 449s. H. Thomas van Aquino, Over brief aan de Kolossensen, In Col.. 1, 18, lect. 5; ed. Marietti, II, n. 46:"Gelijk er één lichaam ontstaat uit de eenheid van de ziel, zo de Kerk uit de eenheid van de Geest...".
Christus nu heeft de Kerk lief als zijn bruid en is daardoor het voorbeeld voor de man, die zijn vrouw moet liefhebben als zijn eigen lichaam Vgl. Ef. 5, 25-28 . De Kerk van haar kant is onderdanig aan haar Hoofd (Ef. 5, 23-24). "Omdat in Hem de gehele volheid der Godheid lichamelijk woont" (Kol. 2, 9), vervult Hij de Kerk, die zijn lichaam en zijn volheid is, met zijn goddelijke gaven Vgl. Ef. 1, 22-23 , opdat zij mag streven naar de gehele volheid Gods en deze mag bereiken Vgl. Ef. 3, 19 .
Voor de leiding en de steeds grotere uitbreiding van het volk Gods heeft Christus, de Heer, in zijn Kerk verschillende bedieningen ingesteld, die het welzijn van het gehele lichaam tot doel hebben. Want de bedienaars, die gekleed zijn met een gewijde macht, staan ten dienste van hun broeders, opdat allen, die deel uitmaken van Gods volk, en daardoor de echte waardigheid van Christus bezitten, vrij en elk volgens zijn plaats, mogen samenwerken aan dat doel en zo tot heil komen.
Dit heilig Concilie leert en verklaart, in het voetspoor van het Eerste Vaticaanse Concilie, dat Jezus Christus, de eeuwige Herder, de kerk heeft opgebouwd door de apostelen te zenden zoals Hijzelf gezonden was door de Vader. Vgl. Joh. 20, 21 En Hij heeft zelf gewild dat, dat hun opvolgers, de Bisschoppen, tot aan het eind der tijden herders zouden zijn in zijn Kerk. Om echter het episcopaat zelf één en onverdeeld te maken heeft Hij de heilige Petrus boven de andere apostelen gesteld en in zijn persoon het blijvende en zichtbare beginsel en fundament gevestigd van de eenheid van het geloof en de gemeenschaap. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 1-3 Deze leer over de instelling, het blijvend karakter, de draagwijdte en de aard van het heilig primaat van de paus en over zijn onfeilbaar leerambt wordt door de heilige Synode opnieuw aan de gelovigen voorgehouden als vast te geloven; en diezelfde lijn doorzettend heeft de Synode besloten om de leer omtrent de bisschoppen, de opvolgers van de apostelen, die samen met Petrus' opvolger de plaatsbekleder van Christus. Vgl. Concilie van Florence, Bul, Sessio VI - 6e Zitting: Over de eenheid met de Grieken, Laetentur caeli - Decretum pro Graecis (6 juli 1439), 8 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 10 En het zichtbare hoofd van heel de Kerk, het huis van de levende God besturen, voor allen te belijden en te verkondigen.
Na tot zijn vader te hebben gebeden, riep de Heer Jezus tot zich, die Hijzelf wilde. Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om het Koninkrijk Gods te prediken Vgl. Mc. 3, 13-19 Vgl. Mt. 10, 1-42 Van deze apostelen. Vgl. Lc. 6, 13 maakte Hij een vast college of vaste groep en aan het hoofd daarvan plaatste Hij Petrus, gekozen uit de apostelen zelf Vgl. Joh. 21, 15-17 . Hij zond hen eerst tot het volk Israël en verder tot alle volken Vgl. Rom. 1, 16 om, als deelgenoten van zijn eigen macht, alle volken tot zijn leerlingen te maken, hen te heiligen en te besturen Vgl. Mt. 28, 16-20 Vgl. Mc. 16, 15 Vgl. Lc. 24, 45-48 Vgl. Joh. 20, 21-23 , en aldus de Kerk uit te breiden en haar onder de leiding van de Heer in dienstbetoon te weiden alle dagen tot aan de voleinding der wereld. Vgl. Mt. 28, 20 In deze zending ontvingen zij op de Pinksterdag de volledige bevestiging Vgl. Hand. 2, 1-26 volgens de belofte van de Heer: "Gij zult kracht ontvangen van de Heilige Geest, die over u komt om mijn getuigenis te zijn in Jeruzalem in geheel Judea en Samaria en tot het uiteinde der aarde" (Hand. 1, 8). Door overal het Evangelie te verkondigen Vgl. Mc. 16, 20 dat door de hoorders onder de werking van de Heilige Geest wordt aanvaard brengen de apostelen de universele Kerk bijeen, die de Heer in de apostelen stichtte en die Hij bouwde op de heilige Petrus, hun hoofd, met als sluitsteen Christus Jezus zelf (Openb. 21, 14)(Mt. 16, 18)(Ef. 2, 20) Vgl. H. Paus Gregorius de Grote, Praefatio in natali S. Matthiae et S. Thomae. P.L. 78, 51 en 152. Vgl. H. Hilarius van Poitiers, Instructio Psalmorum. 67, 10: P.L. 9, 450; CSEL 22, p. 286. Vgl. H. Hilarius van Poitiers, Adv. Iovin.. 1, 26: P.L. 23, 247A. Vgl. H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 86, 4: P.L. 37, 1103. Vgl. H. Paus Gregorius de Grote, Moreel commentaar op (het boek) Job, Moralia in Job. XXVIII, V: P.L. 76, 455-456. Vgl. Pimasius van Hadrumetum, Comm. In Apoc.. V: P.L. 68, 924BC. Vgl. H. Paschasius Radbertus, In Matth.. L. VIII, cap. 16: P.L. 120, 561C. Vgl. Paus Leo XIII, Brief, Aan de Aartsbisschop van Tours, Est Sane Molestum (17 dec 1888), 4. A.A.S. 21 (1888) 321 (Eccl. Doc. 0142, bladz. 64-65, n. 4)
Die Goddelijke zending, door Christus aan de apostelen toevertrouwd, zal duren tot aan het eind van de tijden Vgl. Mt. 28, 20 ; want het Evangelie dat zij moeten verkondigen is voor de Kerk het altijddurend beginsel van heel haar leven. Daarom hebben de apostelen in deze hiërarchisch geordende gemeenschap ervoor gezorgd, opvolgers aan te stellen.
Niet alleen immers hadden zij allerlei medehelpers om hen bij te staan Vgl. Hand. 6, 2-6 Vgl. Hand. 11, 30 Vgl. Hand. 13, 1 Vgl. Hand. 14, 23 Vgl. Hand. 20, 17 Vgl. 1 Tess. 5, 12-13 Vgl. Fil. 1, 1 Vgl. Kol. 4, 11 et passim; maar om hun eigen zending na hun dood te doen voortduren, hebben zij aan hun naaste medewerkers bij wijze van testament de taak overgedragen, het door henzelf begonnen werk te voltooien en te bevestigen Vgl. Hand. 20, 25-27 Vgl. 2 Tim. 4, 6-7 vergeleken met Vgl. 1 Tim. 5, 22 Vgl. 2 Tim. 2, 2 Vgl. Tit. 1, 5 H. Paus Clemens Romanus, Aan de Korintiërs, I Clemens - Ad Corinthios. 44, 3; ed. Funk, I, 156, met de dringende aansporing, zorg te dragen voor heel de kudde, waarover de Heilige Geest hen had aangesteld om Gods Kerk te hoeden Vgl. Hand. 20, 28 . Zij stelden dus dergelijke mannen aan met de opdracht, ervoor te zorgen, dat ook bij hun dood andere uitstekende mannen hun ministerie zouden overnemen. H. Paus Clemens Romanus, Aan de Korintiërs, I Clemens - Ad Corinthios. 44, 2; ed. Funk, 1, p. 154s. Onder de verschillende bedieningen, die vanaf de oudste tijd in de Kerk worden uitgeoefend, is, volgens het getuigenis van de traditie, de voornaamste: Het ambt van hen, die, bekleed met het episcopaat, krachtens een ononderbroken successie vanaf het begin Vgl. Tertullianus, De Praescriptione Haereticorum. 32; P.L. 2, 52 Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Romeinen, Epistula ad Romanos. Praef.: ed. FUNK I, 252, de ranken bezitten uit het apostolische zaad. Vgl. Tertullianus, De Praescriptione Haereticorum. 32; P.L. 2, 53. Zo wordt, volgens het getuigenis van de heilige Ireneüs, de apostolische traditie door degenen, die door de apostelen tot bisschoppen zijn aangesteld, en door hun opvolgers tot op onze tijd, in heel de wereld gemanifesteerd Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 3, 1; P.G. 7. 848A; Harvey 2, 8; Sagnard, p. 100s.: "manifestatam". en bewaard. Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 2, 2; P.G. 7. 847; Harvey 2, 8; Sagnard, p. 100: "Custoditur" Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 26, 2; col. 1053; Harvey 2, 236 Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 33, 8; col. 1077; Harvey 2, 262.
De bisschoppen hebben dus het dienstwerk voor de gemeenschap op zich genomen met als helpers de priesters en de diakens. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Philadelphia, Epistula ad Philadelfiesi. Praef.: ed. Funk, I, p. 264. Namens God staan zij aan het hoofd van de kudde H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Philadelphia, Epistula ad Philadelfiesi. 1, 1; Magn. 6, 1: ed. Funk, I 262 en 234., waarvan zij de herders zijn, en wel als leraars, als priesters van de gewijde eredienst, als dienende bestuurders. H. Paus Clemens Romanus, Aan de Korintiërs, I Clemens - Ad Corinthios. 42, 3-4; 44, 3-4; 57, 1-2: ed. Funk, I, 152, 156, 171v. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Philadelphia, Epistula ad Philadelfiesi. 2: Ed. Funk, I, 265v. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Smyrna, Epistula ad Smyrnaeos. Ed. Funk, I, 282 H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Magnesiërs, Epistula ad Magnesios. Ed. Funk, I, 232 H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Christenen van Trallia, Epistula ad Trallianos. 7, Ed. Funk, I, 246v. H. Justinus, Eerste apologie, Apologia contra Antoninus Pius. 1, 65: P.G. 6, 428 H. Cyprianus van Carthago, Brieven, Epistolae. 69,6: PL 3, 1142B; Hartel 3B, p. 754 Gelijk nu het ambt blijft voortbestaan, dat de Heer met name aan Petrus, de eerste van de apostelen, heeft verleend en dat op zijn opvolgers moet overgaan, zo blijft ook het ambt van de apostelen om de Kerk te weiden voortbestaan, en dit ambt moet door de orde van de bisschoppen blijvend worden uitgeoefend. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de eenheid van de Kerk, Satis Cognitum (29 juni 1886), 104 Daarom leert de heilige Synode, dat de bisschoppen krachtens goddelijke instelling de opvolgers zijn van de apostelen Vgl. Concilie van Trente, 23e Zitting - Leer over de heilige Wijding, Sessio XXIII - Doctrina de sacramento ordinis (15 juli 1563), 8 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 12 Vgl. Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 329. § 2 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 37.41 als de herders van de Kerk; wie naar hen luistert, luistert naar Christus, en wie hen verstoot, verstoot Christus en Hem, door wie Christus gezonden is Vgl. Lc. 20, 16 . Paus Leo XIII, Brief, Aan de Aartsbisschop van Tours, Est Sane Molestum (17 dec 1888), 5. A.A.S. 21 (1999) 321v.