21 november 1964
Het is voor dit heilig Concilie een reden tot grote vreugde en troost, dat ook onder de gescheiden broeders velen aan de Moeder van de Heer en Verlosser de verschuldigde eer bewijzen, vooral bij de oosterlingen, die eensgezind, met vurig elan en diepe godsvrucht de Moeder Gods, altijd Maagd, vereren, Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, De Kerk van God - bij de 300e verjaardag van het martelaarschap van de H. Josafat Kuncewycz, Ecclesiam Dei (12 nov 1923). A.A.S. 15 (1923) 581 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Stralende erekroon - 100 jaar dogmaverklaring Onbevlekte Ontvangenis, Fulgens Corona (8 sept 1953), 39 Laten alle gelovigen zich in een dringend gebed richten tot de Moeder Gods en de Moeder der mensen en haar smeken, dat zij, die met haar gebed de eerstelingen van de Kerk bijstond, nu ook in de hemel verheven boven alle heiligen en engelen, in de gemeenschap van alle heiligen een voorspraak mag zijn bij haar Zoon, opdat eindelijk alle volkenfamilies, hetzij zij christenen zijn hetzij zij hun Verlosser nog niet kennen, in vrede en eendracht het geluk mogen hebben in één volk Gods te worden verenigd, tot glorie van de allerheiligste en onverdeelde Drieëenheid.
Dit alles, tot in alle onderdelen, wat in deze dogmatische Constitutie is vastgelegd, heeft de instemming van de Vaders. En wij, krachtens het apostolisch gezag, door Christus aan ons verleend, geven samen met de Concilievaders, in de Heilige Geest daaraan onze goedkeuring, bepalen het en stellen het vast, en wij bevelen datgene, wat aldus door de Synode is vastgesteld, tot Gods glorie te promulgeren.
Rome, bij Sint-Pieter, 21 november 1964.
Ik Paulus Bisschop van de Katholieke Kerk.
Hier volgen de handtekeningen van de Vaders.