21 november 1964
De religieuzen moeten zó leven, dat de Kerk door hen inderdaad Christus steeds beter kan tonen aan gelovigen en ongelovigen, Christus, zoals Hij bad op de berg, of het Koninkrijk Gods predikte aan de scharen, of de zieken en gewonden genas, of de zondaars bekeerde, of de kinderen zegende en weldeed aan allen, maar daarbij altijd gehoorzamend aan de wil van de Vader, die Hem gezonden had Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 78-79. Laat iedereen tenslotte begrijpen, dat, ofschoon het op zich nemen van de evangelische raden het offer inhoudt van goederen, die ongetwijfeld zeer waardevol zijn, dit toch geen beletsel is voor de echte vervolmaking van de menselijke persoonlijkheid, maar integendeel krachtens zijn aard deze vervolmaking ten zeerste bevordert. Want de raden, waartoe iemand zich volgens persoonlijke roeping vrijwillig verplicht, dragen in hoge mate bij tot de zuivering van het hart en de geestelijke vrijheid, wekken voortdurend het elan van de liefde en kunnen bovenal een christen steeds meer vormen naar het model van het maagdelijke en arme leven, dat Christus de Heer voor zich heeft gekozen en dat zijn maagdelijke Moeder heeft aanvaard; dit blijkt uit het voorbeeld van zoveel heilige ordestichters. Ook mag niemand menen, dat de religieuzen, door zich aan God weg te schenken, vervreemd raken van de mensen of nutteloze leden worden van de aardse mensengemeenschap. Want ook al hebben zij soms geen direct contact met hun medemensen, toch dragen zij hen diep in hun hart met de liefde van Christus, en zij werken op geestelijke wijze met hen samen om de opbouw van de aardse stad altijd te doen rusten op de Heer als fundament en deze op Hem te richten, opdat het werk van de bouwers niet tevergeefs mag zijn. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot generaal oversten van orden, congregaties en seculiere instituten in Rome gevestigd, Annus Sacer (8 dec 1950), 14-15 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Sous la maternelle protection (9 dec 1957), 18-22
Daarom richt de heilige Synode een woord van aanmoediging en lof tot de mannen en vrouwen, broeders en zusters, die in kloosters, in scholen en ziekenhuizen of in de missies met standvastige en nederige getrouwheid de Bruid van Christus tot sieraad zijn in hun toegewijd kloosterleven, en die aan alle mensen hun edelmoedige diensten bewijzen op de meest verschillende terreinen.