21 november 1964
Zo kwam dan de Zoon, gezonden door de Vader, die ons in Hem heeft uitverkoren vóór de grondlegging der wereld en ons heeft voorbestemd zijn kinderen te worden, omdat het Hem behaagde in Christus het heelal onder één Hoofd te brengen Vgl. Ef. 1, 4-5.10 . Daarom heeft Christus, om de wil van de Vader te vervullen, het koninkrijk der hemelen op aarde doen beginnen, ons het geheim van de Vader geopenbaard en door zijn gehoorzaamheid de verlossing bewerkt. De Kerk, Christus' koninkrijk, reeds in mysterie aanwezig, groeit zichtbaar in de wereld uit door de kracht van God. Dit begin en deze groei worden verzinnebeeld door het bloed en het water, vloeiend uit de geopende zijde van de gekruisigde Jezus Vgl. Joh. 19, 34 ; en ze worden voorspeld door wat de Heer zeide omtrent zijn dood aan het kruis: "En wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven, zal Ik allen tot Mij trekken" (Joh. 12, 32, (grieks)).
Telkens als het kruisoffer, waardoor "ons Paaslam, Christus is geslacht" (1 Kor. 5, 7), op het altaar wordt gevierd, wordt het werk van onze verlossing verwezenlijkt. Tevens wordt door het sacrament van het eucharistisch brood de eenheid van de gelovigen, die één lichaam vormen in Christus Vgl. 1 Kor. 10, 17 , uitgebeeld en verwerkelijkt. Alle mensen zijn geroepen tot deze vereniging met Christus die het licht van de wereld is, uit wie wij voortkomen, door wie wij leven, naar wie wij op weg zijn.
De Zoon van God heeft in de menselijke natuur, die Hij had aangenomen, door zijn dood en verrijzenis de dood overwonnen en zo de mens verlost en omgevormd tot een nieuw schepsel Vgl. Gal. 5, 15 Vgl. 2 Kor. 5, 17 . Want door de mededeling van zijn Geest heeft Hij zijn broeders uit alle volken bijeengeroepen en hen op mystieke wijze tot zijn lichaam gemaakt.
In dit lichaam stroomt het leven van Christus uit naar de gelovigen, die door de sacramenten op mystieke en reële wijze worden verenigd met de gestorven en verrezen Christus. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 62, a. 5, ad 1 Want door het doopsel worden wij gelijkvormig aan Christus: "Wij allen zijn immers in de kracht van één en dezelfde Geest door het doopsel één enkel lichaam geworden" (1 Kor. 12, 13). Door deze heilige ritus wordt het deelnemen aan de dood en de verrijzenis van Christus uitgedrukt en verwezenlijkt: "Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven"; en als wij "één met Hem zijn geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding" (Rom. 6, 4-5). Doordat wij bij het breken van het eucharistisch brood waarachtig deelhebben aan het lichaam des Heren, worden wij verheven tot de gemeenschap met Hem en met elkander: "Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel van het éne brood" (1 Kor. 10, 17). Zo worden wij allen ledematen van dat lichaam Vgl. 1 Kor. 12, 27 "en als enkelingen zijn wij ledematen, op elkander aangewezen" (Rom. 12, 5).
Gelijk nu alle ledematen van het menselijk lichaam, hoevele ook, tezamen toch één lichaam uitmaken, zo ook de gelovigen in Christus Vgl. 1 Kor. 12, 12 . Ook bij de opbouw van het lichaam van Christus is er verscheidenheid van ledematen en functies. Het is één en dezelfde Geest, die zijn verschillende gaven uitdeelt tot nut van de Kerk, volgens zijn rijkdom en overeenkomstig de eisen van de verschillende bedieningen Vgl. 1 Kor. 12, 1-11 . Onder deze gaven staat bovenaan de genade, die geschonken werd aan de apostelen, aan wier gezag de Geest zelf ook aan de charismatici onderwerpt Vgl. 1 Kor. 14 . Dezelfde Geest maakt het lichaam één door zichzelf en door zijn kracht en door de innerlijke verbondenheid van de ledematen; en zó wekt en stimuleert Hij de liefde onder de gelovigen. Als daarom één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt één lid geëerd delen alle in de vreugde Vgl. 1 Kor. 12, 26 .
Het hoofd van dit lichaam is Christus. Hij is het Beeld van de onzichtbare God en in Hem is alles geschapen. Hij bestaat vóór allen, en alles bestaat in Hem. Hij is het Hoofd van het lichaam, dat de Kerk is. Hij is de Oorsprong, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij is alles de eerste zou zijn Vgl. Kol. 1, 15-18 . Door de grootheid van zijn macht heerst Hij over het hemelse en het aardse, en door zijn alles overtreffende volmaaktheid en zijn werking vervult Hij heel het lichaam met de rijkdom van zijn heerlijkheid Vgl. Ef. 1, 18-23 . Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 35
Alle ledematen moeten aan Hem gelijkvormig worden, totdat Christus in hen gevormd is Vgl. Gal. 4, 19 . Daarom worden wij opgenomen in de mysteries van zijn leven, aan Hem gelijkvormig, met Hem gestorven en met Hem verrezen, om eens met Hem te heersen Vgl. Fil. 3, 21. etc. Vgl. 2 Tim. 2, 11. etc. Vgl. Ef. 2, 6. etc. Vgl. Kol. 2, 12. etc. . Nog pelgrims op aarde, Hem volgend in lijden en vervolging, worden wij één met Hem in zijn lijden, gelijk het lichaam met het hoofd; wij delen in zijn lijden om ook te delen in zijn verheerlijking Vgl. Rom. 8, 17 .
Van Hem "moet het gehele lichaam, door geledingen en verbindingen gestut en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangen" (Kol. 2, 19). Hij zelf zorgt, dat er in zijn lichaam, de Kerk, voortdurend de gaven zijn van de bedieningen, waarin, wij, door zijn kracht, elkaar van dienst zijn voor ons heil, opdat wij ons in liefde aan de waarheid houden en in ieder opzicht toegroeien naar Hem, die ons Hoofd is Vgl. Ef. 4, 11-16. grieks .
Om ons voortdurend te vernieuwen in zichzelf Vgl. Ef. 4, 23 , heeft Hij ons meegedeeld van zijn Geest, die één en dezelfde is in het Hoofd en in de ledematen en die aan heel het lichaam zó leven, eenheid en stuwing geeft, dat de heilige vaders zijn taak hebben vergeleken met de functie, die het levensbeginsel, de ziel, heeft in het menselijk lichaam. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de Heilige Geest, Divinum Illud Munus (9 mei 1897), 33 Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 56 H. Augustinus, Preken, Sermones. 268, 2: P.L. 38,1232 H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Brief aan de Efeziërs, In epistulam ad Ephesios. 9,3: P.G. 62, 72 Didymus van Alexandrië, Over de Drie-eenheid, De Trinitate. 2, 1: P.G. 39, 449s. H. Thomas van Aquino, Over brief aan de Kolossensen, In Col.. 1, 18, lect. 5; ed. Marietti, II, n. 46:"Gelijk er één lichaam ontstaat uit de eenheid van de ziel, zo de Kerk uit de eenheid van de Geest...".
Christus nu heeft de Kerk lief als zijn bruid en is daardoor het voorbeeld voor de man, die zijn vrouw moet liefhebben als zijn eigen lichaam Vgl. Ef. 5, 25-28 . De Kerk van haar kant is onderdanig aan haar Hoofd (Ef. 5, 23-24). "Omdat in Hem de gehele volheid der Godheid lichamelijk woont" (Kol. 2, 9), vervult Hij de Kerk, die zijn lichaam en zijn volheid is, met zijn goddelijke gaven Vgl. Ef. 1, 22-23 , opdat zij mag streven naar de gehele volheid Gods en deze mag bereiken Vgl. Ef. 3, 19 .
Toen de algoede en alwijze God zijn plan tot verlossing van de wereld ten uitvoer wilde brengen, "zond Hij, toen de volheid van de tijd gekomen was, zijn Zoon, geboren uit een vrouw, ... opdat wij het zoonschap zouden verkrijgen". (Gal. 4, 4-5) Deze is voor ons, mensen en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald. En Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de maagd Maria. 1e Concilie van Constantinopel, Credo van Nicea - Constantinopel (31 juli 381). Het Credo in de Romeinse Mis: Symbolum Constantinopolitanum Zie het concilie van Ephese, Mansi 4, 1130 (en ook 2, 665 en 4, 1071); concilie van Chalcedon, Mansi 7, 111-116; concilie van Constantinopel II, Mansi 9,375-396 Dit goddelijke heilsgeheim wordt ons opgebaard in de Kerk en duurt voort in de Kerk, die de Heer tot zijn lichaam heeft gemaakt, en waarin de gelovigen, één met het Hoofd Christus en in gemeenschap verbonden met al zijn heiligen, ook de gedachtenis moeten eren "op de eerste plaats van de glorierijke Maria, altijd maagd, de moeder van onze God en Heer Jezus Christus". Canon van de Romeinse Mis
De Maagd Maria immers, die, op de boodschap van de engel, het Woord Gods ontving in haar hart en in haar schoot en die aan de wereld het Leven bracht, wordt erkend en geëerd als de waarachtige Moeder van God, onze Verlosser. Met het oog op de verdiensten van haar Zoon op een meer verheven wijze verlost en door een intieme en onverbreekbare band met Hem verenigd, bezit zij de hoogste taak en waardigheid van Moeder Gods en hierdoor van meestgeliefde dochter van de Vader en tempel van de Heilige Geest; en door deze sublieme genadegave overtreft zij verre alle andere schepselen in de hemel en op aarde. Tevens echter is zij in het geslacht van Adam verbonden met alle te verlossen mensen, ja, "zij is ten volle de moeder van de ledematen (van Christus), ... omdat zij in liefde heeft meegewerkt aan de geboorte van de gelovigen in de Kerk, die de ledematen zijn van dat Hoofd". H. Augustinus, Over de heilige maagdelijkheid, De sancta Virginitate. 6: PL 40, 399 Dientengevolge wordt zij ook geëerd als het voortreffelijkste en het uitzonderlijk verheven lid van de Kerk en als haar beeld en uitstekendste model in het geloof en in de liefde; en de katholieke Kerk, onderricht door de Heilige Geest, omgeeft haar, als een zeer beminde moeder, met kinderlijke liefde.