21 november 1964
Op de eerste plaats richt het heilig Concilie zijn aandacht op de katholieken. Op grond van de Heilige Schrift en de Traditie leert het, dat deze Kerk, op pelgrimstocht door de wereld, noodzakelijk is voor het heil. Want de éne Christus is de Middelaar en de weg van het heil, en Hij komt bij ons tegenwoordig in zijn lichaam, de Kerk. Door uitdrukkelijk het geloof en het Doopsel als noodzakelijk te verklaren Vgl. Mc. 16, 16 Vgl. Joh. 3, 5 , heeft Hij tevens de noodzakelijkheid bevestigd van de Kerk, waarin de mensen door de deur van het doopsel binnengaan. Daarom kunnen die mensen niet gered worden, die weten dat de katholieke Kerk door God, door middel van Jezus Christus, gesticht als noodzakelijk en toch weigeren in haar binnen te gaan, of lid van haar te blijven.
Volledig lid van de Kerkgemeenschap zijn zij, die in het bezit van de Geest van Christus haar gehele ordening en al de heilsmiddelen, die zij krachtens instelling heeft, aanvaarden, en in haar zichtbaar organisme met Christus, die haar bestuurt door de paus en de bisschoppen, zijn verbonden, nl. door de banden van de geloofsbelijdenis, van de sacramenten en van het kerkelijk bestuur en de kerkelijke gemeenschap. Maar men ontvangt de redding niet, als men, hoewel lid van de Kerk, niet in de liefde volhardt en zó alleen "met het lichaam" binnen de Kerk blijft, en niet "met het hart". Vgl. H. Augustinus, De doop, De baptismo. V, 28, 39: P.L. 43, 197: "Het is duidelijk dat, als men zegt 'binnen en buiten de Kerk', dit verstaan moet worden: "in het hart, niet in het lichaam". Zie aldaar III, 19, 26: Kol. 152; V, 18, 24: Kol. 189 Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. Tr. 61, 2: P.L. 35, 1800, en op meerdere plaatsen elders
Alle kinderen van de Kerk moeten echter goed onthouden, dat zij hun verheven staat niet te danken hebben aan hun eigen verdiensten, maar aan een bijzondere genade van Christus; beantwoorden zij niet hieraan in gedachten, woorden en werken, dan zullen zij een des te strenger vonnis krijgen in plaats van de redding. Vgl. Lc. 12, 48. "Van ieder, aan wie veel is gegeven, zal veel worden geëist". Vgl. Mt. 5, 19-20 Vgl. Mt. 7, 21-22 Vgl. Mt. 25, 41-46 Vgl. Jac. 2, 14
De catechumenen, die, onder de stuwing van de Heilige Geest uitdrukkelijk verlangen, in de Kerk te worden opgenomen, worden door dit verlangen zelf met haar verbonden, zoals ook de Moeder de Kerk hen reeds als haar kinderen met haar liefde en zorg omringt.
De Kerk waartoe wij allen geroepen worden in Christus Jezus en waarin wij door Gods genade tot de heiligheid komen, zal slechts haar voltooiing bereiken in de hemelse heerlijkheid, wanneer de tijd komt van het herstel van alle dingen, Vgl. Hand. 3, 21 , en wanneer met het menselijk geslacht ook heel de wereld, die nauw met de mens is verbonden en door de mens tot haar einddoel geraakt, volmaakt hersteld zal worden in Christus Vgl. Ef. 1, 10 Vgl. Kol. 1, 20 Vgl. 2 Pt. 3, 10-13
Toen Christus van de aarde was omhooggeheven heeft Hij allen tot zich getrokken, Vgl. Joh. 12, 32. Grieks , en toen Hij van de doden was verrezen, Vgl. Rom. 6, 9 , heeft Hij zijn levendmakende Geest uitgestort over zijn leerlingen en door Hem zijn lichaam, de Kerk, gemaakt tot het universeel heilssacrament. Gezeten aan de rechterhand van de Vader is voortdurend werkzaam in de wereld om de mensen tot de Kerk te brengen, hen door de Kerk nauwer met zich te verbinden en hen door het voedsel van zijn eigen Lichaam en Bloed deelachtig te maken aan zijn verheerlijkte leven .Het herstel dus, dat ons beloofd is en dat wij verwachten, is reeds begonnen in Christus, wordt doorgezet bij de zending van de Heilige Geest en blijft door Hem verder gaan in de Kerk, waarin wij door het geloof worden onderricht ook omtrent de zin van ons aardse leven terwijl wij het werk, dat de Vader ons in de wereld heeft opgedragen, volbrengen met de hoop op de toekomstige goederen en zo werken aan ons heil, Vgl. Fil. 2, 12 .
Zo is het einde der tijden reeds tot ons gekomen, Vgl. 1 Kor. 10, 11 en de vernieuwing van de wereld is onherroepelijk vastgelegd en wordt in deze tijd op reële wijze geanticipeerd: want de Kerk is reeds op aarde gesierd met een echte, zij het dan onvolmaakte, heiligheid. Maar zolang de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen, Vgl. 2 Pt. 3, 13 , er nog niet zijn draagt de kerk op haar aardse pelgrimstocht in haar sacramenten en instellingen, die tot deze tijd behoren de voorbijgaande gedaante van deze wereld, en maakt zij ook deel uit van de schepping, die zucht en barensweeën lijdt altijd door en met vurig verlangen uitziet naar het ogenblik dat, de heerlijkheid van de kinderen Gods openbaar zal worden. Vgl. Rom. 8, 19-22
Verbonden met Christus in de Kerk en getekend door de Heilige Geest, "die het handgeld is van onze erfenis" (Ef. 1, 14), worden wij dus in waarheid kinderen van God genoemd en zijn wij het ook Vgl. 1 Joh. 3, 1 . Maar wij zijn nog niet met Christus verschenen in de heerlijkheid Vgl. Kol. 3, 4 , waarin wij gelijk zullen zijn aan God, omdat wij Hem zullen zien, zoals Hij is Vgl. 1 Joh. 3, 2 , "Zolang wij derhalve leven in het lichaam, zijn wij ver van de Heer" (2 Kor. 5, 6), en terwijl wij reeds de eerstelingen van de Geest bezitten, verzuchten wij over ons eigen lot Vgl. Rom. 8, 23 en verlangen wij met Christus te zijn. Vgl. Fil. 1, 23 Maar diezelfde liefde dringt ons om meer te leven voor Hem, die ter wille van ons is gestorven en verrezen. Vgl. 2 Kor. 5, 15 Het is daarom ons streven, in alles aan de Heer te behagen Vgl. 2 Kor. 5, 9 , en wij leggen de wapenrusting Gods aan om te kunnen stand houden tegen de listen van de duivel en weerstand te kunnen bieden op de boze dag. Vgl. Ef. 6, 11-13 Omdat wij echter dag noch uur kennen, moeten wij, volgens de vermaning van de Heer, voortdurend waakzaam zijn om, na het voleinden van onze enige aardse levensloop Vgl. Hebr. 9, 27 , met Hem te mogen binnentreden om bruiloft te vieren en te mogen behoren tot de gezegenden Vgl. Mt. 25, 31-46 en niet, als slechte en luie dienaars Vgl. Mt. 25, 26 , verwezen te worden naar het eeuwige vuur Vgl. Mt. 25, 41 , naar de duisternis daarbuiten, waar "geween zal zijn en tandengeknars" (Mt. 22, 13)(Mt. 25, 30). Want, voordat wij met de verheerlijkte Christus mogen heersen, zullen wij allen verschijnen "voor Christus' rechterstoel, opdat ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of kwaad" (2 Kor. 5, 10) ; en bij het einde van de wereld "zullen zij, die het goede deden, te voorschijn treden tot de opstanding ten oordeel" (Joh. 5, 29) Vgl. Mt. 25, 46 . In de overtuiging dus, dat "het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, waarvan ons de openbaring te wachten staat" (Rom. 8, 18) Vgl. 2 Tim. 2, 11-12 , zien wij " sterk door het geloof, uit naar "de zalige hoop en de heerlijke Verschijning van onze grote God en Heiland, Christus Jezus" (Tit. 2, 13), die "ons armzalig lichaam zal herscheppen om het gelijkvormig te maken aan zijn verheerlijkte lichaam" (Fil. 3, 21) en die zal komen "om verheerlijkt te worden onder zijn heiligen en gevierd onder al de gelovigen" (2 Tess. 1, 10).