Paus Benedictus XVI - 19 augustus 2005
Zeer geachte dames en heren,
dierbare broeders en zusters!
Shalom lêchém!
Het was een diep verlangen van mij tijdens mijn eerste bezoek aan Duitsland na mijn verkiezing tot opvolger van Petrus de joodse gemeenschap van Keulen en de vertegenwoordigers van het Duitse jodendom te ontmoeten. Met dit bezoek wil ik aansluiten bij de gebeurtenis van 17 november 1980, toen mijn vereerde voorganger, paus Johannes Paulus II, tijdens zijn eerste reis naar Duitsland in Mainz een H. Paus Johannes Paulus II - Toespraak
Tot vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap in West-Duitsland
Mainz
(17 november 1980). Ook bij deze gelegenheid wil ik u verzekeren dat ik voornemens ben voort te gaan op de weg tot verbetering van de betrekkingen en de vriendschap met het joodse volk, een weg waarop paus Johannes Paulus II beslissende stappen heeft gezet. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot een delegatie van het Internationale Joodse Comité voor interreligieuze consultaties (IJCIC) (9 juni 2005)
De joodse gemeenschap van Keulen mag zich in deze stad werkelijk 'thuis' voelen. In feite is dit de oudste plaats van een joodse gemeenschap op Duits grondgebied, teruggaand tot het Keulen van de Romeinse tijd. De geschiedenis van de betrekkingen tussen de joodse en de christelijke gemeenschap is complex en dikwijls pijnlijk. Er waren perioden dat de twee goede buren waren, maar er was ook de verdrijving van de joden uit Keulen in het jaar 1424. Vervolgens heeft in de twintigste eeuw, in de donkerste periode van de Duitse en Europese geschiedenis, een krankzinnige, uit nieuw heidendom ontstane rassenideologie, geleid tot een door de staat geplande en systematisch uitgevoerde poging het Europese jodendom uit te roeien, hetgeen de geschiedenis ingegaan is als de Shoah. Van deze ongehoorde en tot dan toe ook onvoorstelbare misdaad zijn alleen al in Keulen 7.000 bij naam bekende joden - in werkelijkheid waren het er zeker veel meer - het slachtoffer geworden. Daar men de heiligheid van God niet meer erkende, werd ook de heiligheid van het menselijk leven met voeten getreden.
In dit jaar gedenken wij dat het zestig jaar geleden is dat mensen werden bevrijd uit de nationaal-socialistische concentratiekampen; in de gaskamers van die kampen werden miljoenen joden - mannen, vrouwen en kinderen - om het leven gebracht en in de crematoria verbrand. Ik maak mij de woorden eigen die mijn vereerde voorganger schreef ter gelegenheid van de zestigste gedenkdag van de bevrijding van Auschwitz en zeg ook: "Ik buig mijn hoofd voor allen die deze uiting van het mysterium iniquitatis ervaren hebben." De vreselijke gebeurtenissen van toen moeten "onophoudelijk ons geweten wakker houden, conflicten tot een oplossing brengen en oproepen tot vrede" H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Voorgelezen op 27 januari 2005 door Kardinaal Lustiger, Aartsbisschop van Parijs, wiens Joodse familie in Auschwitz is omgekomen., 60 jaar bevrijding van gevangen uit het kamp (15 jan 2005). Gezamenlijk moeten wij ons bezinnen over God en zijn wijze plan voor de door Hem geschapen wereld: Hij is - zoals het Boek Wijsheid ons leert - de Heer "die alles wat leeft bemint" (Wijsh. 11, 26).
Ook is het dit jaar veertig jaar geleden dat het Tweede Vaticaans Concilie de verklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) promulgeerde en daarmee nieuwe perspectieven opende voor de joods-christelijke betrekkingen, die getekend worden door dialoog en samenwerking. In het vierde hoofdstuk herinnert deze verklaring aan onze gemeenschappelijke wortels en aan het buitengewoon rijke geestelijke erfgoed dat joden en christenen gemeen hebben. Zowel de joden alsook de christenen erkennen in Abraham de vader van hun geloof Vgl. Gal. 3, 7. e.v.
Vgl. Rom. 4, 11. e.v.
en beroepen zich op de leer van Mozes en van de profeten. De spiritualiteit van de joden wordt, net als die van de christenen, door de Psalmen gevoed. Met de apostel Paulus zijn de christenen ervan overtuigd dat "God geen berouw kent over zijn genadegaven noch over zijn roeping" (Rom. 11, 29) Vgl. Rom. 9, 6.11. e.v.
Vgl. Rom. 11, 1. e.v.
. De joodse wortels van het christendom in beschouwing nemend Vgl. Rom. 11, 16-24
heeft mijn vereerde voorganger ter bevestiging van een verklaring van de Duitse bisschoppen gezegd: "Wie Jezus Christus ontmoet, ontmoet het jodendom." Paus Johannes Paulus in 1980 zie Insegnamenti, Bd. III/2, blz. 1272
Daarom betreurt de concilieverklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) "de haat, de vervolgingen en de uitingen van antisemitisme die, wanneer en door wie ook, tegen de joden zijn gericht" 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4. God heeft ons naar "zijn beeld" geschapen (Gen. 1, 27) en ons daardoor gehuldigd met een transcendente waardigheid. Voor God hebben alle mensen dezelfde waardigheid, onafhankelijk van het volk, de cultuur of de godsdienst waartoe ze behoren. Op grond hiervan spreekt de verklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) ook met groot respect over de moslims Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 3 en de aanhangers van andere godsdiensten Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2. Op grond van de algemene menselijke waardigheid "verwerpt de Kerk ... elke discriminatie of kwelling die mensen wordt aangedaan vanwege ras of kleur, stand of godsdienst" als een handeling die in tegenspraak is met de wil van Christus Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 5. De Kerk is zich bewust van haar plicht deze leer in de catechese en in ieder aspect van haar leven door te geven aan de jongere generaties, die zelf geen getuigen zijn geweest van de verschrikkelijke gebeurtenissen voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat is bovendien een heel belangrijke opgave, daar tegenwoordig opnieuw tekenen van antisemitisme en vormen van algemene vreemdelingenhaat opduiken. Dit is reden tot zorg en waakzaamheid. De katholieke Kerk - dat wil ik bij deze gelegenheid opnieuw benadrukken - zet zich in voor tolerantie, respect, vriendschap en vrede tussen alle volken, culturen en godsdiensten.
In de veertig jaar die zijn verstreken sinds de verklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) is er in Duitsland en ook op internationaal vlak veel gedaan voor de verbetering en verdieping van de verhouding tussen joden en christenen. Naast de officiële betrekkingen zijn er, in het bijzonder dankzij de samenwerking van bijbelwetenschappers, veel vriendschappen ontstaan. Hier wil ik de verschillende verklaringen van de Duitse Bisschoppenconferentie in herinnering roepen, en het zegenrijke werk van de 'Kölnische Gesellschaft für christlich-jüdische Zusammenarbeit' het Keulse genootschap voor christelijk-joodse samenwerking, dat ertoe bijgedragen heeft dat de joodse gemeenschap zich sinds 1945 hier in Keulen weer 'thuis' kan voelen en weer als goede buren kan samenleven met de christelijke gemeenschappen. Er blijft echter nog veel te doen. Wij moeten elkaar nog veel meer en veel beter leren kennen. Daarom wil ik oproepen tot een oprechte dialoog, vol vertrouwen, tussen joden en christenen. Alleen zo zal het mogelijk zijn te komen tot een wederzijds aanvaarde interpretatie van historische vraagstukken die nog omstreden zijn en bovenal voortgang te boeken wat betreft de evaluatie van de relatie tussen jodendom en christendom. Eerlijkheidshalve kan het in die dialoog niet gaan om het negeren of bagatelliseren van de verschillen: ook daar, en juist daar, waar we op grond van onze diepste geloofsovertuiging van elkaar verschillen, moeten we elkaar respecteren.
Ten slotte moet onze blik niet alleen op het verleden gericht zijn; we moeten ook vooruit kijken naar de opgaven van vandaag en morgen. Ons rijke gemeenschappelijke erfgoed en onze op groeiend vertrouwen gerichte broederlijke betrekkingen verplichten ons ertoe een nog eenstemmiger getuigenis te geven en in de praktijk samen te werken voor de verdediging en de bevordering van de mensenrechten en de heiligheid van het menselijk leven, voor de waarden van het gezin, voor sociale gerechtigheid en voor de vrede in de wereld. De Tien Geboden Vgl. Ex. 20 vormen voor ons een gemeenschappelijke erfenis en een gemeenschappelijke opdracht. De Tien Geboden zijn geen last, maar de wegwijzer naar een leven dat zijn doel bereikt. Dat zijn ze bijzonder voor de jongeren die ik tijdens deze dagen ontmoet en die mij zo na aan het hart liggen. Ik hoop dat zij de Tien Geboden ervaren als een lamp voor hun voeten, een licht op hun pad Vgl. Ps. 119, 105 De volwassenen hebben de verantwoordelijkheid om aan de jongeren de fakkel van de hoop door te geven, die aan joden zowel als christenen door God geschonken is, opdat de machten van het kwaad 'nooit weer' aan de macht komen en de toekomstige generaties met Gods hulp een meer rechtvaardige en vredige wereld kunnen opbouwen, waar alle mensen hetzelfde burgerrecht bezitten.
Ik sluit af met de woorden uit Psalm 29, die zowel een wens als een gebed vormen: "De Heer vermeerdert de kracht van zijn volk, Hij zegent zijn volk met vrede."
Moge Hij ons verhoren!