H. Paus Johannes Paulus II - 15 augustus 1989
Als hoeder van het mysterie "dat van eeuwigheid verborgen was in God" en zich "in de volheid van de tijd" begint te openbaren voor zijn ogen, is Jozef in de nacht van Bethlehem samen met Maria de bevoorrechte getuige van de komst in de wereld van de Zoon van God. Lucas schrijft: "Terwijl zij daar verbleven, brak het uur aan waarop zij moeder zou worden; zij bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene, wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg" (Lc. 2, 6-7).
Jozef was ooggetuige van deze geboorte, die plaats vond in menselijk vernederende omstandigheden, een eerste teken van de ontlediging Vgl. Fil. 2, 5-8 waarin Christus vrijwillig toestemde voor de vergeving van de zonde. Hij was tevens getuige van de aanbidding van de herders, die op de plaats van de geboorte van Jezus gekomen waren, nadat de engel hun grote vreugdevolle boodschap verkondigd had Vgl. Lc. 2, 15-16 ; later was hij ook getuige van de huldebetuiging van de Wijzen, die uit het Oosten gekomen waren. Vgl. Mt. 2, 11