H. Paus Paulus VI - 2 februari 1974
Vanwege het kerkelijk karakter van de Maria-verering, weerspiegelen zich in haar de bekommernissen van de Kerk zelf; en onder deze neemt in onze dagen de zorg voor het herstel van de eenheid onder de christenen een voorname plaats in. Aldus wordt de vroomheid jegens de Moeder des Heren zich bewust van de zorgen en de doelstellingen van de zogenaamde oecumenische Beweging, d.w.z. zij neemt zelf ook een oecumenisch karakter aan. En dit om tal van redenen.
Allereerst omdat de katholieke gelovigen zich in de Maria-verering verenigd vinden met hun broeders van de orthodoxe kerken; want hierin kent de godsvrucht tot de heilige Maagd zowel uitingen van hoogstaande dichterlijke inspiratie, als van diepe gedachten, telkens wanneer zij met bijzondere liefde de glorievolle Moeder Gods (de “Theotokos” ) vereert en Haar de “Hoop van de Christenen” noemt. Vgl. Officium magni canonis paracletici, Magnum Orologion, Athene 1963, blz. 558; verspreid in de canons en de liturgische troparia: vgl. Sofronio Eustradiadou, Theotokarion, Chennevières-sur-Marne 1931, blz. 9, 19
De katholieken voegen zich in deze eveneens bij de Anglicanen. Hun beste theologen stelden immers reeds in vroeger tijden de soliede grondslag in het licht, die de Heilige Boeken aan de verering van de Moeder van Onze Heer bieden, terwijl hun hedendaagse theologen sterker de nadruk leggen op het belang van de plaats die Maria in het christelijk leven inneemt.
Zij vormen ook een eenheid met de broeders van de Hervormde Kerken, waarin een krachtige liefde voor de Heilige Boeken leeft, wanneer zij Gods lof verkondigen met de eigen woorden van de heilige Maagd zelf in haar “Magnificat”. Vgl. Lc. 1, 46-55
Vervolgens dient de Maria-verering oecumenisch van geest te zijn, omdat de godsvrucht jegens de Moeder van Christus en van de christenen voor de katholieken spontaan en veelvuldig de gelegenheid biedt om Haar te smeken, dat Zij bij haar Zoon moge verkrijgen, dat alle gedoopten tot één Godsvolk samenstellen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 69
Een verdere reden is, omdat het de wil van de katholieke Kerk is dat de Maria-verering – zonder dat haar eigen karakter verzwakt wordt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 66 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 103 – met de grootste zorg iedere overdrijving vermijdt, die de overige broeders in Christus op dwaalspoor zou kunnen brengen omtrent de ware leer van de katholieke Kerk Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 67, doch ook dat iedere uiting van verering daaruit wordt verwijderd, die in strijd is met de juiste katholieke geloofsbeleving.
Tenslotte dient de mariale devotie oecumenisch van geest te zijn, omdat het in haar authentieke geest zelf gegeven is, dat ”bij de verering van de Moeder... de Zoon op de juiste wijze wordt gekend, bemind en verheerlijkt”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 66 Bijgevolg wordt de Maria-verering aldus een weg naar Christus, bron en centrum van de kerkelijke gemeenschap. Nu zijn in deze gemeenschap allen, die openlijk belijden dat Christus God en Heer is, Zaligmaker en enige Middelaar Vgl. 1 Tim. 2, 5 , geroepen om onderling één te zijn, met Hem en de Vader, in de eenheid van de Heilige Geest. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964)
Wij beseffen terdege dat er niet geringe verschillen bestaan tussen de opvattingen van zeer vele broeders van de andere Kerken en kerkelijke genootschappen en de katholieke leer ”over de... taak van Maria in het heilswerk” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 20, en bijgevolg over de verering, die Haar moet worden betoond. Maar aangezien dezelfde kracht van de Allerhoogste, die de Maagd van Nazareth heeft overschaduwd Vgl. Lc. 1, 35 , ook in de hedendaagse oecumenische Beweging werkzaam is en deze vruchtbaar maakt, willen Wij gaarne als Onze hoop uitspreken, dat de eerbied voor de nederige Dienstmaagd des Heren, aan wie de Almachtige grote dingen heeft gedaan Vgl. Lc. 1, 49 , althans op de duur geen hinderpaal, maar een weg en als het ware een aanknopingspunt zal zijn tot de eenheid van allen, die in Christus geloven.
Wij verheugen er ons in feite over vast te mogen stellen dat een beter begrip voor de taak van Maria in het mysterie van Christus en de Kerk, ook van de zijde der gescheiden broeders, de weg naar deze ontmoeting gemakkelijker maakt. Zoals de heilige Maagd in het dorp Kana door haar tussenkomst heeft verkregen, dat Jezus het eerste zijner wonderen heeft verricht Vgl. Joh. 2, 1-12 , zo zal Zij in onze tijd in staat zijn om door haar genadige voorspraak het uur te bespoedigen, waarop alle leerlingen van Christus de volmaakte gemeenschap in geloof zullen vinden.
Deze hoop onzerzijds wordt nog versterkt door een overdenking van Onze Voorganger Leo XIII, die heeft verzekerd: "De aangelegenheid van de eenheid der Christenen ”behoort op een bijzondere wijze tot de taak van het geestelijk moederschap van Maria. Want degenen die van Christus zijn, heeft Maria niet voortgebracht, noch kòn Zij voortbrengen, tenzij in één geloof en één liefde; immers ‘is Christus soms verdeeld?’ (1 Kor. 1, 13). Wij moeten dan ook alleen tesamen hetzelfde leven van Christus leven, om in één en hetzelfde lichaam ‘vrucht dragen voor God’“ (Rom. 7, 4)." Paus Leo XIII, Encycliek, Over de Rozenkrans, Adiutricem populi christiani (5 sept 1895)