Paus Pius XI - 19 maart 1937
En wat aangaande de mens het katholiek geloof en onze rede leert, hebben Wij in voornaamste hoofdpunten uiteengezet in de Encycliek over de christelijke opvoeding van de jeugd. Paus Pius XI, Encycliek, Over de christelijke opvoeding, Divini illius Magistri (31 dec 1929) De mens immers bezit een geestelijke en onsterfelijke ziel; en gelijk hij een persoonlijk wezen is, door de machtigen Schepper met geheel buitengewone gaven naar ziel en lichaam verrijkt, zo kan hij daarom ook inderdaad, volgens de leer van de oude schrijvers, een "microkosmos" genoemd worden, omdat hij verreweg overtreft en uitsteekt boven de onmetelijke wereld van het onbezielde.
Niet alleen in dit sterfelijk, maar ook in het eeuwig leven is God alleen zijn laatste doel; en daar hij door de heiligmakende genade verheven is tot de waardigheid van kind Gods, wordt hij door het mystieke Lichaam van Jezus Christus opgenomen in het Rijk Gods. Als gevolg hiervan heeft God hem menigvuldige en veelsoortige voorrechten toebedeeld; onder andere het recht op het leven en instandhouding van zijn lichaam, het recht verder, zowel om zich het noodzakelijke te verschaffen als om op behoorlijke wijze te streven naar het laatste doel, hem door God gesteld, het recht ten slotte van vereniging, van privaateigendom en het gebruik ervan.