
Paus Pius XII - 24 december 1941
NELL'ALBA Kerstboodschap 1941 |
|||
► | De tegenwoordige ramp en haar oorzaken |
In waarheid, beminde zonen, als ons oog niet verder zag dan stof en vlees, dan zou het nauwelijks enige reden tot troost vinden. Zeker, de klokken verbreiden de blijde boodschap van Kerstmis; kerken en bidplaatsen stralen in licht; godsdienstige accoorden verblijden de geesten; alles is feest en tooi in de gewijde tempels: maar de mensheid houdt niet op zichzelf in een verdelgingsoorlog te verscheuren. Bij de heilige liturgische plechtigheden weerklinkt op de lippen der Kerk de wonderschone antifoon: Rex pacificus magnificatus est, cuius vultum desiderat universa terra In Nativitato Domini, in I Vesp. antiph. 1; maar zij klinkt in schril contrast met de gebeurtenissen, die grommelen over vlakten en bergen met huiveringwekkend geraas; die over uitgestrekte gebieden akkers en huizen verwoesten en miljoenen mensen met hun gezinnen storten in het ongeluk, in de ellende en in de dood.
Zeker, bewonderenswaardig zijn de talrijke voorbeelden die wij aanschouwen van ontembare moed bij de verdediging van het recht en van de geboortegrond; voorbeelden van kalmte in het lijden, van zielen die leven als offervlammen voor de triomf van waarheid en gerechtigheid. Maar toch gaat onze gedachte met een angst die ons het hart bezwaart en staren wij als in een droom naar de vreselijke botsingen van wapenen en bloed, die plaats vonden in dit jaar dat nu ten einde gaat. Wij denken aan,het rampzalige lot van gewonden en gevangenen; aan het lichamelijk en geestelijk lijden; aan de slachtingen, de verwoestingen en de puinhopen, die de luchtoorlog meebrengt en uitstort over grote en volkrijke steden, over centra van nijverheid en uitgestrekte industriegebieden; aan de verkwiste rijkdommen der staten; aan de miljoenen mensen, die door het ontzettend conflict en het wrede geweld worden gedompeld in ellende en gebrek.
En terwijl de kracht en de gezondheid van een groot deel van de jeugd, die de rijpe leeftijd nadert, geschokt worden door de ontberingen, welke de huidige ramp haar oplegt, stijgen daartegenover de oorlogskosten en lasten met sprongen tot duizelingwekkende hoogten; zij veroorzaken een zich samentrekken van alle productieve krachten op burgerlijk en maatschappelijk gebied, en geven - het kan niet anders - grond aan de angstige vooruitzichten van degenen, die vol bezorgdheid het oog op de toekomst richten.
De idee van het geweld verstikt en vernietigt de maatstaf van het recht. Geeft aan individuen en aan sociale of politieke groepen de gelegenheid en zet de deur voor hen open om zich te vergrijpen aan andermans goederen en leven; laat ook de andere destructieve krachten op zedelijk gebied vrij spel om de burgerlijke atmosfeer tot stormens toe te verstoren en in oproer te brengen: en gij zult de begrippen van goed en kwaad, van recht en onrecht hun scherpe contouren zien verliezen; gij zult ze zien afstompen, vervagen en op het punt staan te verdwijnen. Wie krachtens zijn herderlijke bediening gelegenheid heeft een blik te slaan in het binnenste der harten, weet en ziet, welk een opeenstapeling van smarten en onzeglijke angsten in vele zielen in gewicht en omvang toeneemt, er de lust en de vreugde om te werken en om te leven verzwakt, er de geestelijke aspiraties verstikt, ze stom en lusteloos maakt, vol wantrouwen en als het ware hopeloos tegenover de gebeurtenissen en de noden. Dat zijn storingen in het zielenleven, die niemand licht mag opvatten, als het ware welzijn der volken hem ter harte gaat en als hij een spoedige terugkeer tot normale en geordende voorwaarden voor leven en werken verlangt te bevorderen. Tegenover zulk een aanblik van het heden ontstaat een gevoel van bitterheid, die het hart vervult, en dat des te meer, naarmate men op het ogenblik geen enkele weg open ziet om te komen tot een vergelijk tussen de oorlogvoerende partijen, wier oorlogsdoeleinden en oorlogsprogramma's van weerskanten in een onverzoenlijke tegenstelling schijnen te staan.
Wanneer men nu een onderzoek instelt naar de oorzaken van de tegenwoordige verwoestingen, waartegenover de mensheid, die ze beschouwt, perplex staat, dan hoort men niet zelden de verzekering, dat het Christendom in zijn zending te kort is geschoten. Wie en wat geeft grond voor zulk een beschuldiging? Zijn het misschien de apostelen, "de glorie van Christus"? (2 Kor. 8, 23). Zijn het die heldhaftige ijveraars voor geloof en gerechtigheid, die herders en priesters, herauten van het Christendom, die ondanks vervolgingen en martelingen de barbaarsheid veredelden en haar eerbiedig deden knielen voor het altaar van Christus; die de christelijke beschaving hebben ingeluid; die de resten van de wijsheid en de kunst van Athene en Rome hebben gered; de volken één maakten in de belijdenis van Christus' naam; die wetenschap en deugd verbreidden; het kruis plaatsten op de hoog in de lucht rijzende torenspitsen en bogen der kathedralen, beelden van de hemel, monumenten van geloof en godsvrucht, die nu nog hun eerbiedwaardig hoofd opheffen te midden der ruïnen van Europa? Neen, het Christendom, welks kracht afkomstig is van Hem, die de weg, de waarheid en het leven is, en die met Zijn werk is en zijn zal tot aan de voleinding der eeuwen, is niet te kort geschoten in zijn zending; maar de mensen zijn in opstand gekomen tegen het ware en aan Christus en Zijn leer getrouwe Christendom. Zij hebben zich een Christendom gevormd naar eigen believen: een nieuwe afgod, die geen redding brengt, die niet ingaat tegen de hartstochten van de begeerlijkheid van het vlees, tegen de zucht naar het bezit van goud en zilver dat de ogen betovert, en tegen de hovaardij des levens; een nieuwe godsdienst zonder ziel of een ziel zonder godsdienst, een masker van een dood Christendom zonder de geest van Christus; en na dat alles hebben zij het uitgeroepen, dat het Christendom in zijn zending te kort is geschoten!
Laten wij tot op den bodem van het geweten van de moderne maatschappij graven; laten wij de wortel van het kwaad zoeken; waar zit die wortel? Zeker, ook hier willen wij de lof niet verzwijgen, die toekomt aan het wijze inzicht van die regeerders, die tot voordeel voor hun volk de waardevolle krachten der christelijke beschaving ofwel altijd begunstigden, ofwel opnieuw in ere verlangden en wisten te brengen bij de gelukkige betrekkingen tussen Kerk en staat, bij de bescherming van de heiligheid van het huwelijk en bij de godsdienstige opvoeding der jeugd. Maar daartegenover kunnen wij de ogen niet sluiten voor het droevig schouwspel der steeds voortschrijdende ontkerstening van individu en maatschappij. Die ontkerstening is van zedelijke verslapping overgegaan tot verdoezeling en tot openlijke ontkenning van waarheden en krachten, die bestemd waren de geesten te verlichten omtrent hetgeen goed en kwaad is, en een steun te zijn voor het gezinsleven, het persoonlijk leven, het staatsleven en het openbare leven. Een godsdienstige bloedarmoede, gelijkend op een, om zich heen grijpende besmetting, heeft vele volken van Europa en van de wereld zo sterk aangetast, en in de zielen zulk een morele leegte veroorzaakt, dat geen enkele godsdienstige herordening of nationale en internationale mythe in staat zou zijn die leegte aan te vullen. Wat wist men met woorden, met daden, met maatregelen sedert tientallen van jaren, ja, sedert eeuwen beters - of liever slechters - te doen, dan uit de harten der mensen, van de jeugd tot de ouderdom toe, het geloof in God, Schepper en Vader van allen, beloner van het goed en straffer van het kwaad, te verdrijven, door opvoeding en onderwijs te misvormen, door met alle mogelijke middelen - de verbreiding van het gesproken en het gedrukte woord, het misbruik van wetenschap en macht - de godsdienst en de Kerk van Christus te bestrijden en te verdrukken?
Toen de geest eenmaal in den zedelijke afgrond was neergeworpen door de vervreemding van God en van de christelijke levenspraktijk, bleef er maar één ding over. Al de gedachten, plannen, ondernemingen, heel de waardering der dingen, der handelingen en der werken van de mensen keerden zich tot de stoffelijke wereld en hadden daar slechts oog meer voor. Men zwoegde en spande zich in om zich in de ruimte uit te breiden, om meer dan ooit alle grenzen te overschrijden bij het veroveren van rijkdommen en macht, om te wedijveren in snelheid bij het meer en beter produceren van alles wat de vooruitgang of de materiële ontwikkeling scheen te vorderen.
Hieruit ontstond een verder gevolg: de wederzijdse verhoudingen in het sociale leven namen een louter fysiek en mechanisch karakter aan. Met minachting voor iedere redelijke beperking of consideratie, stelde de heerschappij van de uiterlijke dwang, het blote bezit van de macht, zich boven de normen, die de menselijke samenleving moeten regelen, die van God afkomstig zijn en bepalen, welke natuurlijke en bovennatuurlijke verhoudingen er bestaan tussen de rechtvaardigheid en de liefde tegenover de enkelingen en de gemeenschap. De grootheid en de waardigheid van de menselijke persoonlijkheid en van de particuliere gemeenschappen werden verzwakt, omlaag gehaald en vernietigd door de idee dat macht de schepper is van recht. Het privaat bezit werd voor de een een macht, die er op gericht was, het werk van anderen vruchteloos te maken; in de anderen verwekte het afgunst, onverdraagzaamheid en haat; en de organisatie die daaruit volgde maakte zich tot een krachtig strijdwapen om partijbelangen de overhand te doen krijgen. In sommige landen bond een godeloze of antichristelijke staatsopvatting met haar wijduitgestrekte vangarmen het individu zozeer aan zich, dat zij het als het ware beroofde van alle onafhankelijkheid niet alleen in het openbare maar evenzeer in het particuliere leven.
Wie zal er zich dan op het ogenblik over kunnen verbazen, dat zulk een radicale oppositie tegen de beginselen der christelijke leer ten slotte uitliep op een hevige ontlading van innerlijke en uiterlijke spanningen, zo hevig dat zij leidde tot een vernietiging van mensenlevens, een verwoesting van goederen als die, welke wij aanschouwen en waarvan wij met diepe droefheid getuigen zijn? Noodlottig gevolg en vrucht van de daar juist beschreven sociale mistoestanden, brengt de oorlog de invloed en de ontwikkeling daarvan niet tot stilstand; integendeel, hij bevordert, verhaast en verbreedt die veeleer - met des te groter nadeel naarmate hij langer duurt - door de catastrofe nog algemener te maken.
Uit ons woord tegen het materialisme van de laatste eeuw en van de tegenwoordige tijd zou men verkeerd redeneren, als men er een veroordeling van de technische vooruitgang uit zou afleiden. Neen, wij veroordelen niet wat een gave is van God. Gelijk God voor ons het brood laat groeien uit de kluiten der aarde, zoo verborg Hij in de dagen van de schepping der wereld in de diepste ingewanden van den aardbodem schatten van vuur, van metalen, van kostbare gesteenten, opdat de hand van den mens die daaruit zou opdelven voor zijn behoeften, zijn werken, zijn vooruitgang. De Kerk, de moeder van zovele universiteiten in Europa, die nog altijd de meest vooruitstrevende beoefenaars der wetenschappen en natuuronderzoekers hooghoudt en in haar schoot verenigt, weet echter heel goed, dat men van ieder goed en ook van de wilsvrijheid zelf een lofwaardig en op loon rechtgevend ofwel een afkeurenswaardig en veroordelenswaardig gebruik kan maken. Zo is het gekomen, dat de geest en de strekking, waarmee men menigmaal van den technische vooruitgang gebruik maakte, er toe geleid hebben, dat op het huidig ogenblik de techniek haar eigen dwaling moet uitboeten en als het ware zich haar eigen straf moet toedienen door het scheppen van werktuigen van vernieling, die vandaag verwoesten wat zij gisteren heeft opgebouwd.