Gerhard Ludwig Kard. Müller, prefect - 13 januari 2015
Als begin van onze ontmoeting zouden wij allereerst in herinnering willen roepen de weg die al is afgelegd tot op vandaag sinds de instelling van de Doctrinaire Commissie in de schoot van de Bisschoppenconferenties. Met de Congregatie voor de Geloofsleer
Instructie over de verplichting tot het oprichten van een Doctrinaire Commissie door Bisschoppenconferenties (23 februari 1967) vroeg de Congregatie voor de Geloofsleer aan de Bisschoppenconferenties in hun schoot een Doctrinaire Commissie op te richten welke “zal waken over de geschriften die worden uitgegeven, de authentieke godsdienstige kennis zal bevorderen en zal samenwerken met de Bisschoppen bij het beoordelen van boeken.” Vervolgens stelde de Congregatie, door middel van de Congregatie voor de Geloofsleer
Suggesties ten behoeve van de voorzitters van Bisschoppenconferenties ter verbetering van de diensten van Doctrinaire Commissie (10 juli 1968), enkele verdere richtlijnen voor ten behoeve van een betere werking van deze Doctrinaire Commissies. Tot slot is de Congregatie in haar H. Paus Johannes Paulus II - Motu Proprio
Apostolos Suos
Over de theologische en juridische natuur van Bisschoppenconferenties
(21 mei 1998) aan de Voorzitters van de Bisschoppenconferenties, teruggekomen op dit thema om een aantal zaken in herinnering te roepen en te preciseren. In het verlengde van deze officiële documenten, stel ik jullie nu enkele beschouwingen voor omtrent de theologische aard van de Doctrinaire Commissies en de taak van de Bisschoppen als meesters van het geloof. Om te antwoorden op de problematiek die vervat ligt in deze thematiek, zal ik proberen allereerst na te denken over de theologische betekenis van de leerstellige functie van de Kerk (I), de taak van de Bisschoppen aangaande de munus docendi (II) en tot slot de specifieke aard van de Doctrinaire Commissies (III).