H. Paus Pius X - 11 juni 1905
Die burgerrechten zijn meerdere in getal en van verschillende aard, tot zelfs het recht om rechtstreeks deel te nemen aan het politieke leven van het land, door het volk in de wetgevende vergaderingen te vertegenwoordigen. Zeer ernstige redenen, eerbiedwaardige broeders, ontraden ons, af te wijken van de regel, die reeds is vastgesteld door onze voorganger Pius IX z.g. en vervolgens gedurende zijn lang pontificaat gevolgd is door onze andere voorganger Leo XIII z.g. Volgens die regel blijft het in het algemeen aan de katholieken van Italië verboden, deel te nemen aan de wetgevende macht.
Daartegenover staat, dat andere, eveneens allerzwaarwichtigste redenen, ontleend aan het hoogste goed der maatschappij, dat ten koste van alles behouden moet blijven, kunnen vorderen, dat in bijzondere gevallen in die wet gedispenseerd wordt, vooral wanneer gij, eerbiedwaardige broeders, de strikte noodzakelijkheid daarvan inziet voor het welzijn der zielen en de hoogste belangen van uw Kerk, en om die dispensatie vraagt.
Welnu, de mogelijkheid van deze welwillende concessie van onze kant brengt voor alle katholieken de plicht mede, zich voorzichtig en ernstig op het politieke leven te gaan voorbereiden voor de tijd, waarop ze daartoe zouden opgeroepen worden.
Vandaar is het van zeer groot belang, dat diezelfde activiteit, die op lofwaardige wijze door de katholieken reeds aan de dag gelegd is om door een goede verkiezingsorganisatie zich voor te bereiden op het deelnemen aan het bestuur der gemeenten en der provinciale raden, zich ook uitstrekke tot een behoorlijke voorbereiding en organisatie voor het publieke leven, zoals dat te rechter tijd door het algemeen bestuur der economische Werken in Italië in zijn circulaire van 3 December 1904 werd aanbevolen.
Tegelijkertijd zal men de overige beginselen, die het geweten van ieder waar katholiek regelen, moeten inscherpen en in de praktijk moeten volgen, door bij het aanvaarden en uitoefenen van publieke functies bezield te zijn met het vaste en blijvende voornemen, uit alle macht het maatschappelijk en economisch welzijn van het vaderland en in het bijzonder van het volk te bevorderen volgens de beginselen van de uitgesproken katholieke beschaving, en tegelijk de hoogste belangen van de Kerk te verdedigen, nl. die van de godsdienst en de rechtvaardigheid.